Mijn favoriete object 3 – JA

Mijn favoriete object 3 – JA

31 juli – 4 augustus
Een aantal jaar geleden bedacht ik dat het interessant zou zijn winkeliers te vragen naar hun meest favoriete object uit de winkel. Dit lievelingsvoorwerp mocht een heel directe relatie hebben met de in de winkel te verkopen spullen (een fietsenmaker kiest een fiets), maar kon ook iets zijn dat juist niets met de winkel te maken had. Iets dat de winkelier bijvoorbeeld altijd bij zich draagt, een gevonden voorwerp, of iets dat een belangrijke emotionele waarde heeft. Ik vroeg de winkeliers niet alleen hun favoriete voorwerp te benoemen maar ook te beschrijven wat het object zo bijzonder maakt. En als klap op de vuurpijl wilde ik hem/haar een tekening van het favoriete object laten maken. Het lukte me een aantal winkeliers te vinden die het een en ander wilden opschrijven en tekenen, maar al snel was ik weer met andere dingen bezig en vergat ik het project.

Lopend in de Amsterdamse Poort, hét winkelcentrum in Amsterdam Zuidoost, moest ik weer aan dit project denken. De enorme variatie in winkels maakte het aantrekkelijk het project weer op te pakken. Ik besloot alleen maar kleine winkels te benaderen die het multiculturele karakter van Zuidoost onderstrepen en dus niet de onpersoonlijke winkelketens die je in iedere stad vindt.
De afgelopen week heb ik zo’n 70 winkeliers benaderd. Ongeveer de helft heeft toegezegd mee te doen, de andere helft heeft ofwel geen tijd, zegt niet te kunnen tekenen of heeft er gewoon geen zin in. Hieronder volgt een verslag van de winkeliers die WEL mee wilden doen.

Badri´s Tropicals –  Bijlmerplein 692 A  (Shopperhal)

Ashwin Badrising met zijn oudste dochter

De eerste keer dat ik Badri’s Tropical bezoek vertelt de hindostaanse eigenaar, Ashwin Badrising, dat hij al 15 jaar op deze plek zit. Ik complimenteer hem met het brede assortiment aan tropische waren, zeg dat hij een grote winkel heeft. ´Groot?’ vraagt hij, ‘klein vind ik, ik zou wel een grotere winkel willen hebben!’

Wanneer ik voor de tweede keer langskom zegt Ashwin de tekening te zijn vergeten. Ik vraag welk voorwerp hij heeft getekend, hij wijst op de sopropo, het fraaie Surinaamse woord voor de bittermeloen, een soort komkommer met een wrattige schil. Ik vind het woord javaans klinken, hij vertelt me dat het de Surinaamse benaming is, in het javaans heet de bittermeloen pare.
Weer een halve week later zegt dat hij de tekening vergeten is mee te nemen, ‘hij ligt nog thuis’. Ik spreek af de volgende week terug te komen. Wanneer ik de week daarop voor de vierde keer langskom en de eigenaar mij ziet slaat hij schaamtevol zijn hand voor zijn ogen en zegt: ‘U hebt echt niets aan mij’. Hij is de tekening weer vergeten mee te nemen. En ook de vijfde keer heeft hij de tekening niet bij zich, hij verontschuldigt zich, ‘Het wordt nu genant’, zegt hij en stelt voor het formulier en tekening ter plekke in te vullen/te maken. ‘Ook de tekening?’ vraag ik. ‘Ja, dat is niet zo moeilijk toch?’ is zijn antwoord. Omdat het heel druk is in de toko besluiten we dat ik de dag erop kom en dat we dan spijkers met koppen slaan. De dag erop ziet zijn zuster mij als eerste en zegt ‘Ik hoop dat ie het meeheeft’. Als de eigenaar me ziet vraagt hij of ík een enveloppe bij me heb, hij verkeert in de veronderstelling dat ik de papieren bij me heb zodat hij ze ter plekke kan invullen.’Ik ben gisteravond niet op kantoor geweest’, zegt hij ter informatie. Meestal heb ik wel een enveloppe met daarin een formulier en tekenvel bij me, maar dit keer niet. Het is de laaste dag dat ik in de residency zit en ik wil niet nog meer winkels benaderen omdat het proces vaak traag verloopt en ik geen tijd meer heb de formulieren op te halen. Ik besluit terug naar Heesterveld te fietsen om daar een formulier op te halen, een uurtje later sta ik weer voor zijn neus. Ashwin Badrising maakt de tekening en vult het formulier in, hij legt me uit dat de tekening die hij eerder maakte op kantoor ligt waar hij alleen ’s maandags is. Hij neemt uitvoerig de tijd mij over de winkel te vertellen, ‘ik hoop dat ik het zo een beetje goed kan maken’, zegt hij.

Hij vertelt dat zijn grootvader in de jaren 60 marktman was in Suriname, ‘wij zitten al heel lang in deze branchering’. Begin jaren 70 vertrokken zijn grootouders naar Nederland en startten daar al snel een toko. Het ondernemersbloed zit onmiskenbaar in de familie: ouders, oom, zuster en dochter, allemaal zijn ze werkzaam in een of meerdere toko’s. De familie importeert veel artikelen uit Suriname en maakt ook eigen producten, zoals pindasaus en marinades. Een oom van Ashwin runt Domburg, een eigen productiebedrijf in Domburg (Suriname). Zijn oudste dochter staat nu zo’n 2 jaar op zaterdag in de winkel, zij had het heel snel in de vingers, maar ze wil niet in de winkel blijven werken, ze wil arts worden.Voor Ashwin is dat geen probleem, want ‘je moet doen wat je het meeste ligt, wat je graag wil’.

Vaak hoor ik van winkeliers dat het moeilijke tijden zijn, dat de mensen in Amsterdam Zuidoost minder te besteden hebben dan vroeger. De gemiddelde inwoner heeft een laag inkomen, het is vaak sappelen. ‘De koopkracht is afgenomen, dat is zeker zo’, zegt Ashwin, ‘maar je moet innoveren, je moet je onderscheiden’. Als voorbeeld van goed ondernemerschap noemt hij Nathalie’s winkeltje. De vorige eigenaresse klaagde altijd over de locatie, wanneer je vroeg hoe het ging, ging het altijd slecht. Uiteindelijk doekte ze haar zaak op en nam Nathalie Rooze de winkel over. Nathalie’s winkeltje liep vanaf het begin goed, ze breidde zelfs fors uit. Ook bij de familie Rooze stroomt het ondernemersbloed door de aderen, Nathalie’s winkeltje heeft honderden volgers op facebook. Ashwin vertelt dat hij ook actief is op facebook, ‘ik word wat dat betreft door m’n dochter begeleid’. En hij adverteert dagelijks op de hindostaans/ Surinaamse radiozender Ujala, de zender heeft een groot bereik, ‘Ik adverteer er best wel agressief op, mijn spotje is vier keer per dag te horen’. Een spotje duurt niet zoals op radio 538 10 seconden, maar anderhalve minuut, ter plekke laat Ashwin mij op z’n smartphone een reclamespotje horen. ‘Soms komen er mensen uit Groningen omdat ze op de radio over de winkel gehoord hebben’, zegt hij, ‘de mensen wachten echt wel, ze denken wat komt er nu, komt er een nieuwe aanbieding’. Ashwin Badrising probeert zich te onderscheiden, niet alleen door actief te zijn op facebook en radio Ujala. Hij weet dat hij klanten over de streep kan trekken met lage prijzen, ‘Ik probeer zodanig in te kopen dat ik scherpe prijzen heb’.
Vergeleken met zo’n tien jaar geleden zijn artikelen wel een derde duurder geworden, ‘de keuringen worden steeds strenger’, vertelt Ashwin. Hij vindt al die voorzorgsmaatregelen wel goed, ook al betaal je er wel een prijs voor. ‘Wanneer je zeg maar 1000 kilo sopropo’s uit Suriname importeert, doet de douane de eerste keuring, ze kijken bijvoorbeeld naar dugs. Bij de tweede keuring kijken ze naar pesticiden, naar hoezeer de groente bespoten is. Vroeger had ik groente in m’n schappen liggen die altijd maar groen bleef en maar bleef glimmen, ze waren overbespoten’. Voor al die keuringen bij elkaar van de 1000 kilo sopropo’s betaal je als ondernemer € 300. Mocht blijken dat de groente niet voldoet aan de vooraf gestelde kwaliteitseisen, dan wordt deze vernietigd, de ondernemer draait ook voor deze kosten op.

Nico’s slagerijBijlmerplein 864

Ron en Tiffany

‘Dat had je niet verwacht hè?!’, roept Ron Willemse als ik zijn slagerij binnenloop.
Triomfantelijk houdt hij in zijn ene hand de enveloppe met tekening en vragenlijst omhoog, terwijl hij in zijn andere hand het uitbeenmes vasthoudt dat in mijn richting prikt.

Nico’s slagerij was een van de eerste winkels die ik benaderde, nu ruim twee weken geleden. Het was druk in de winkel, ik trok een nummer en wachtte mijn beurt af. De vrouw achter de toonbank ziet mij wachten en zegt ‘Ik zie dat u een vraag heeft’. Ik vraag haar hoe ze dat ziet. Ze antwoordt niet meteen, ik suggereer dat 20 jaar winkelervaring maakt dat ze weet wat voor vlees ze in de kuip heeft, ze knikt bevestigend. Ik leg uit waarvoor ik kom, ze zegt dat ik even moet wachten op de baas van de slagerij, Ron Willemse.

Na mijn uitleg te hebben aangehoord zegt hij dat hij het weliswaar een mooi idee vindt, maar ‘Ik ga je misschien teleurstellen, ik heb weinig tijd’. Ik zeg dat het misschien hooguit een kwartiertje kost om het formulier in te vullen en een tekening te maken, waarop hij zegt ‘een kwartiertje is al heel veel tijd voor mij’.
Zes jaar geleden nam hij de slagerij over van zijn schoonvader, hij werkte toen al elf jaar in de zaak. Samen met zijn vrouw Tiffany, die al vanaf haar dertiende ’s zaterdags in de winkel moest meehelpen, runt hij nu de winkel die zich vooral op Surinamers richt. De gele prijsborden met daarop de rode vleesfoto’s heeft zijn schoonvader destijds al opgehangen, ‘Kijk, je kan nog zien wat zijn handschrift is en welke getallen ikzelf heb geschreven’, zegt Willemse. In de loop der jaren zijn de prijzen kennelijk nauwelijks veranderd. De borden zijn een bewuste keuze, het moet er allemaal niet te chique uitzien, het is een winkel voor mensen met een minder goed gevulde portemonnaie.
Toen hij zijn school had afgemaakt volgde Willemse een tijdje HBO-opleidingen, hij studeerde bouwkunde en civiele techniek, ‘ik vond er geen reet aan’, zegt hij nu. Liever doet hij wat concreter werk, bouwkunde an sich interesseert hem nog steeds wel: ‘Ik kan nog steeds uren onder een brug zitten kijken hoe ze dat allemaal maken’.

Toen ik vorige week de slagerij weer voor de derde keer binnenliep waren er, in tegenstelling tot de voorgaande keren, geen klanten in de winkel. Dat geeft de mogelijkheid wat langer te praten. Er werken op dat moment vier mensen: de broer van Ron, de vrouw die de eerste keer zag dat ik iets wilde vragen en twee meisjes. Ik vertel Ron’s broer over het favoriete voorwerp en na wat speurwerk vindt de hij de enveloppe. Hij haalt de losse velletjes uit de enveloppe tevoorschijn en zegt ‘Als er nog geen bloedvlekken op zitten is-ie denk ik nog niet ingevuld’. Ron blijkt inderdaad nog geen tekening te hebben gemaakt, zijn broer zegt dat hij wel even met hem zal overleggen. Ik vraag de vier personeelsleden wat hun lievelingsvoorwerp is. De broer van Ron noemt meteen zijn hakbijl, of misschien zijn uitbeenmes, de vrouw noemt de radio. De twee meisjes zijn het daar roerend mee eens, ook voor hen is muziek tijdens het werk van essentieel belang. Een van de meisjes antwoordt eerst lachend op de vraag wat haar lievelingsvoorwerp is ‘Mezelf”.

Voordat ik een foto maak van Ron en Tiffany kijk ik toe hoe ze enorm geroutineerd grote stukken vlees in kleinere stukken snijdt. Na het snijden schuift ze de nog steeds behoorlijke stukken vlees met één handbeweging in een plastic zak die op zijn beurt weer in een krat verdwijnt. Klaar voor transport.

La Belleza Tropical  –  Bijlmerplein 691 (Shopperhal)

La Belleza Tropical is de winkel van de eigenaresse Estela Baez, die uit de Dominicaanse Republiek komt. Estela woont al 32 jaar in Nederland, waarvan 30 jaar in de Bijlmer. Ze vertelt dat ze liever een grotere winkel zou hebben waar de kleding beter tot z’n recht zou komen. Ze moet nu alle spullen zo uit zien te stallen dat iedere klant ziet wat er te koop is, voor de afzonderlijke producten heeft ze weinig beschikbare ruimte. Ideaal is het niet. Liever zou ze ook een (aanpalende) opslag hebben en haar assortiment wat ruimer tonen.

Ze was de eerste Dominicaanse in de Bijlmer met een eigen zaak, ja natuurlijk kent ze alle vrouwen die meeliepen in de optocht 50 jaar Bijlmer. Ze schat dat er in Amsterdam zo’n 1000 Dominicanen wonen, de Dominicaanse gemeenschap in Rotterdam is nog veel groter.
Haar clientèle is behoorlijk internationaal, haar assortiment is gevarieerd: behalve kleding kan je ook koffie, zeep en bijvoorbeeld haarproducten kopen, allemaal afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. Ze heeft ervoor gekozen alleen kwalitatief hoogstaande producten te verkopen, wanneer je moet concurreren met andere winkels moet je ervoor zorgen dat je het beste van het beste in je winkel hebt liggen, alleen daarmee kan je klanten mee overtuigen.

Estela toont me catalogi van Juju & Christine en TL, beide merken verkoopt ze in haar winkel. Ze vertelt dat de koning van Ghana bij haar kleding kocht, net als de consul van de Dominicaanse Republiek. En de productie van de miniserie over Johan Cruijff (VPRO) huurde een aantal jaar geleden een dag lang haar winkel om daar de acteurs te kunnen verkleden en schminken. Het leverde haar vervolgens een week lang gratis promotie van de winkel op.
Ze houdt een lofzang op de Dominicaanse Republiek, ze vertelt hoe mooi het is, ‘Eilanden, rivieren, bossen, heel mooi!’ Ik moet het land zeker een keer bezoeken. Ze woonde 32 jaar geleden boven op een berg in La Lanza, een beetje gevaarlijk pad singerde naar boven, overal op de berg koffieplantages.

Estela vertelt over het nabijgelegen dorpje Polo, waar een wonderbaarlijk fenomeen plaatsvindt. Wanneer je je auto in z’n vrij op de berghelling neerzet en je haalt je contactsleutel eruit, dan rijdt de auto zelf naar boven. Misschien heeft het te maken met een magnetisch veld onder het wegdek, vertelt Estella, maar men begrijpt eigenlijk nog steeds niet hoe het kan.

 

Jajo fashion – Bijlmerplein 688G  (Shopperhal)

Jagjit Singh, die in Jajao fashion werkt, lijkt wel mee te willen werken als ik hem vraag of hij mee wil doen met mijn favoriete object project. Wanneer echter blijkt dat hij een formulier dient in te vullen zegt hij dat hij wel Nederlands spreekt, maar niet schrijft. Ik vraag of Grace, het meisje dat ook in de winkel werkt, dat niet zou kunnen doen. Hij stemt daarmee in.

Singh is niet de eigenaar van de winkel. Hijis vijf jaar geleden uit Punjab (India) naar Nederland gekomen, Grace komt uit Ghana en woont nu tweeëneenhalf jaar in Nederland. Toen Jagjit Singh  in India woonde zat hij niet in de modewereld, hij werkte op een boerderij.  Op mijn vraag waarom de winkel Jajo heet, vertelt hij dat toen de winkel net open was, heel veel mensen ‘Ja jo(h)’ zeiden en dat de winkel zo aan haar naam is gekomen.

Supertoko – Bijlmerplein 861

‘Ik zal er even naar kijken’, zegt X. Li, roepnaam Winston, als ik voor de eesrte keer in zijn winkel sta en hem uitleg wat ik van hem verlang. Hij legt de enveloppe op een stapel papieren in de hoek van de toko. Wanneer ik weer langskom denk ik eerst dat hij er niet is, totdat ik gestommel achter de toonbank hoor. Winston zit op zijn hurken achter de toonbank en is onzichtbaar. Ik maak me kenbaar en vraag of het hem al gelukt is een tekening te maken. ‘Ik ben er nog niet aan toegekomen’, zegt hij, en trekt ostentatief de enveloppe uit de stapel papieren, ‘Volgende week’. De week daarna meld ik me weer, en weer zit hij verscholen achter de toonbank. ‘Ik denk niet dat ’t wat gaat worden, jongen, ik ben het vergeten mee naar huis te nemen’, zegt Winston als hij me ziet, ‘Morgen heb ik vrij, dan neem ik ‘m vanmiddag mee en ga ik m’n best doen voor je, sorry’. ‘Ok, dan kom ik vrijdag weer’, zeg ik. ‘Ja man’, is zijn reactie. De vrijdag daarop laat Winston me inderdaad de tekening zien die hij heeft gemaakt, ook schreef hij een toelichting.

Winston is in China geboren en woonde van zijn 7de tot zijn 14de in Suriname. Toen hij in 1986 naar Nederland kwam was zijn vader daar al 3 jaar, samen met een compagnon zette hij Supertoko op. Sindsdien is Winston nooit meer terug geweest in Suriname. Hij voelt ook niet de minste behoefte, zegt hij, iets wat alles te maken heeft met het politieke klimaat in Suriname.
In de winkel zijn veel verschillende artikelen te koop. Het aanbod is een mix van bijvoorbeeld Surinaamse sauzen, cosmetica en levensmiddelen uit de V.S., Chinese artikelen en spullen uit andere landen. Ik vraag Winston hoe groot de Chinees-Surinaamse gemeenschap in de Bijlmer is en of Chinese Surinamers onderling veel contact met elkaar hebben. ‘Daar houd ik me niet mee bezig’, is zijn antwoord, het hokjesdenken is hem vreemd. Hij trekt met iedereen op en zijn klanten komen uit alle windstreken. Wanneer er even later een spaans sprekende vrouw binnenkomt spreekt hij haar aan met ‘mama’ en doet zijn zegje in het spaans.

Amsterdamse Poort, hét winkelcentrum van Amsterdam Zuidoost is in de loop der jaren wel achteruit gegaan, vindt Winston. Het winkelaanbod is afgenomen, de diversiteit verschraalde, of, zoals Winston het zelf formuleert ‘het assortiment is gaan verbasteren’. Volgens hem is nu 80% van het winkelaanbod op eten afgestemd. Dat lijkt me een hoog percentage, maar ik hoor van meerdere winkeliers dat het aanbod vroeger diverser was waardoor ze ook een ander publiek wisten te trekken. De wat rijkere mensen zijn veelal weggetrokken naar bijvoorbeeld Almere, zelf woont hij al sinds 1986 in Almere. De minima zijn gebleven en hebben het moeilijk, hun koopkracht is achteruit gegaan. ‘Ik zal je wat vertellen’, zegt Winston. ‘Een goede klant van mij had ik al een tijd niet meer gezien dus ik vroeg haar waarom ik haar zo lang niet had gezien. Ze vertelde dat ze elke maand met de bus naar Duitsland ging om daar boodschappen te doen’. ‘Naar Duitsland?’ vraag ik verbaasd. Winston legt uit dat er een hele groep mensen is die maandelijks € 26 neerlegt voor een retourtje Duitsland. Kennelijk is het ondanks de prijs van het buskaartje aantrekkelijk genoeg om daar in het groot in te slaan.’Je moet creatief met geld omgaan om rond te komen’, zegt hij. Er zijn weliswaar minder klanten dan vroeger, gelukkig weet hij zelf het hoofd boven water te houden.Als kleine zelfstandige heeft hij iets in huis wat een supermarkt nooit kan bieden: ‘Persoonlijke aandacht, daar moet je op uitblinken’, zegt hij. ‘De gunfactor is ook groot’, voegt hij daaraan toe.

Natuurlijk was het vroeger niet allemaal beter, dat weet Winston ook wel. ‘Ik groeide op in het oude Ganzenhoef, weet je wat ik bedoel?’ vraagt hij. Het was er ruig, maar toch is er nooit iets gevaarlijks gebeurd. Op die ene keer na, maar dat was pas in 2016. Hij weet het nog precies, het was11 augustus, een uur of drie, vier. Twee jonge jongens bedreigden zijn zus met een mes, hij was zelf niet in de winkel. ‘Het overviel haar letterlijk en figuurlijk’, vertelt Winston, tegen de jongens zei ze ‘Meen je dat nou?’ Er waren klanten in de winkel en waarschijnlijk omdat zijn zus zo echt oprecht verbaasd was, ‘ze dacht dat het een grapje was’, taaiden de overvallers weer af, zonder buit. Het enige dat nog naar de overvalpoging verwijst zijn de sporen van het mes over een sticker op de kassa.

Kitchen For Fashion – Heesterveld 73


Regine Kamerling en office manager Beryl Craandijk

Regine Kamerling , dochter van Gambiaans/Surinaamse ouders, woonde van haar eerste tot haar zesde jaar in Gambia. Dat ze uiteindelijk in de modewereld zou belanden was al vroeg duidelijk. Als meisje had ze wel 50 barbies die ze steeds opnieuw aan en uit kleedde. Toen ze na de middelbare school tegen haar moeder zei dat ze een mode-opleiding wilde volgen was haar moeder niet meteen enthousiast. ‘Je kan beter een opleiding doen waar je geld mee verdient’, was haar reactie. Regine hield echter voet bij stuk en begon met een mode-opleiding, daarna volgde ze de opleiding Communicatie aan de HvA. Na haar studie werkte ze een tijdje bij de ING, eerst bij de Auditing-afdeling en vervolgens bij Public Affairs, maar ze voelde zich niet echt op haar plek. ‘Wat me frustreerde bij de ING is dat ik mensen niet kon bereiken’, zegt ze nu.

Na wat omzwervingen kwam ze op de plek waar ze nu zit, ze is nu 5 jaar zelfstandig ondernemer. Ze vindt dat iedereen zijn/haar gevoel moet volgen, je moet doen wat je hart je ingeeft. Met haar positieve energie hoopt ze anderen iets te leren, ze wil graag andere mensen laten voelen dat ze er toe doen: ‘Bij mij gaat het erom dat ik mensen raak, ik wil mensen ervan bewust maken dat je het verschil kan en mag maken’. Wanneer mensen bij haar komen om kleren op maat te laten maken is hun reactie vaak ‘Oh, eindelijk laat ik iets op de hand maken’. Regine zegt dan altijd ‘je ziet het niet, je voelt het niet, maar de kleding die je in een winkel koopt is ook op de hand gemaakt’. Mensen realiseren zich vaak niet dat elk kledingstuk in meer of mindere mate handgemaakt is en dat de omstandigheden waaronder de kleding wordt gemaakt vaak bedroevend zijn.

Regine vertelt dat ze nu zo’n dertien jaar praktiserend moslima is, van huis uit was ze al vertrouwd met de islam. Maar pas op dat moment begon ze zich echt te interesseren voor verschillende religies, ze las boeken over het jodendom, het christendom en de islam. ‘We hebben christenen, boeddhisten, niet gelovigen en moslims in onze familie’, zegt Regine.Toen ze eenmaal de islam had herontdekt was haar voornaamste doel ‘anderen te helpen hun doel naar de weg van het leven te vergemakkelijken’. ‘We zijn een kudde dieren, we versterken elkaar, we horen bij elkaar’, zegt Regine over haarzelf en haar medemensen. ‘Door de islam heb ik die visie weten te creëren’, zegt ze.

Regine’s eigen dromen zijn groot, ‘Als ik groter wil worden moet ik risisco’s nemen’, zegt ze. Een van haar plannen is om ooit een modemuseum in Suriname op te zetten, en later ook een in Gambia. Het nu bestaande kotomuseum in Paramaribo is weliswaar een mooie plek, maar eigenlijk is het niet meer dan ‘één arm van een heel lichaam’. Haar museum wordt een plek waar alle soorten klederdrachten van de diverse bevolkingsgroepen van Suriname te zien zullen zijn.

Ze vindt het belangrijk krachten te bundelen, en niet alleen op modegebied, ‘ik werk continu aan teambuilding’, zegt ze. Zo helpt ze bijvoorbeeld een Gambiaanse vrouw bij het opzetten van een B&B. Via facebook geeft ze adviezen over de zakelijke kanten, over de inrichting en andere praktische zaken. In december gaat ze er zelf een kijkje nemen, ze is mentor en inspirator tegelijkertijd. Elkaar vooruit helpen, dat is haar motto.

 

CBK ZUIDOOST – Anton de Komplein 120


Gitta Grol

Gitta Grol, de vrijwilligster die twee dagen per week in het centrum voor beeldende kunst werkt en zich in korte tijd onmisbaar heeft gemaakt zal op mijn verzoek haar lievelingsvoorwerp beschrijven en tekenen. Wanneer ik een paar dagen later terugkom zit Annet Zondervan, de directeur van CBK Zuidoost, samen met Gitta te lunchen. Annet gaat de volgende dag met vakantie en stelt voor dat zij het object beschrijft en Gitta er een tekening bij maakt. Zo gezegd zo gedaan. In mum van tijd liggen tekening en tekst op tafel.

Stichting Centrum Beeldende Kunst Zuidoost is al 30 jaar hét expertisecentrum voor actuele beeldende kunst met interculturele accenten. Zij brengt kunst bij het grote publiek door haar tentoonstellingsprogramma, workshopprogramma, kunstuitleencollectie, kunstlessen, artist-in-residence, opdrachten en debatten.
Haar programma is gebaseerd op actuele ontwikkelingen in de samenleving. Centrum Beeldende Kunst Zuidoost is er voor iedereen die van kunst houdt. Bij CBK Zuidoost kan je kunst zien, lenen, maken en erover praten.

 

Bharat Lachmansingh B.M.C.  – Bijlmerdreef 1232


Anju Lachmansingh

‘Het enige adres voor de nieuwste indiase mode – Pooja artiekelen & alle Surinaamse culturele benodigdheden.’ staat er op de sticker die de vrouw achter de toonbank, Anju Lachmansingh, in mijn schriftje plakt. Het woord pooja, ook wel geschreven als puja, komt uit het Sanskriet en betekent eerbied, eer, hulde, aanbidding. Eerbied voor de goden, hulde aan de gasten die je thuis ontvangt en hulde aan bijvoorbeeld bijzondere (religieuze) gebeurtenissen.

Bharat Lachmansingh is een bomvolle winkel vol aantrekkelijke spullen, variërend van religieuze artikelen als Christusbeelden en Ganesha-posters tot kaarsen, fraaie gewaden, schoenen, boeken, CD’s en schoolschriftjes. Het is een echt familiebedrijf, al voor 1970 begon de familie Lachmansingh met het opbouwen van hun imperium. Eerst in Den Haag, daarna in Rotterdam en sinds 1980 in winkelcentrum Ganzenpoort in Amsterdam Zuidoost. De winkel in Rotterdam beslaat zo’n 400 m², die in de Bijlmer is 150 m². Op twee tafels vlakbij de entree liggen allemaal gouden bandjes en versierselen, Anju Lachmansingh vertelt dat die daar staan met het oog op Raksha Bandhan, het broeder-zuster feest.

Zussen binden een bandje, de rakhi, om de pols van hun broer(s) en bezegelen daarmee hun onderlinge liefde voor het komende jaar. De broer(s) op zijn/hun beurt geven de zus(sen) kleine geschenken. Dit jaar valt Raksha Bandhanop 26 augustus, vrouwen kunnen hun broer(s) nu al per post een rakhi sturen. ‘Als u hier op 25 augustus komt is de winkel helemaal vol’, zegt Anju. Ik vraag haar welke kaarsen uit het enorme assortiment het best verkopen, ze denkt dat dat toch de geluk- en succeskaarsen zijn. Want wie wil er nu niet een kaars opsteken ten behoeve van zijn of haar eigen geluk of het geluk van anderen? De Lachmansingh’s zijn echte ondernemers, ze importeren niet alleen heel diverse artikelen, maar produceren zelf ook artikelen die ze niet alleen in hun eigen winkels verkopen maar ook elders. Anju laat me een paar CD’s zien die haar vader en oom produceerden samen met bekende indiase zangers. Ik vraag haar hoe ze dat aanpakken, gaan ze naar India en benaderen ze gewoon ter plekke zangers en muzikanten? Zo gaat het ongeveer wel, vertelt Anju, ‘Eén zanger was een legend in India, Pradeep, ik weet niet of u die kent, hij is al overleden’. Haar oom produceerde een CD met hem, hij staat zelf heel klein op de achterzijde van de CD, samen met zijn dochter en Pradeep. De destijds opgenomen muziek is nooit op CD gezet en de oom van Anju is inmiddels ook overleden. Anju’s vader is nog steeds van plan een CD samen te stellen van deze opnames, het is immers bijzonder materiaal dat niemand kent.

Anju toont me een door haar vader ontwikkelde ijsschaaf, aan de familienaam bovenop de schaaf valt niet te ontkomen. De schaaf is licht en handzaam en vindt gretig aftrek tijdens het Kwakufestival, en ook kopen mensen er een voor eigen gebruik thuis. Lachmansingh, een hindostaanse ondernemersfamilie in hart en nieren, al decennia actief in Nederland.

 

Juiciety  – Heesterveld 117


Bettina Perremuto en Cheryl Simson

Juiciety is het initiatief van twee enthousiaste vrouwen, Bettina Perremuto en Cheryl Simson. Cheryl volgde een aantal jaar geleden een cursus zakelijk schrijven voor vrouwelijke ondernemers, waarbij ze uiteindelijk een idee moest uitwerken tot een project.  Samen met Bettina startte ze in 2015 Juiciety en met hulp van stichting Mama Louise openden ze hun eerste Caraïbisch geïnspireerde sapwinkel.
Stichting Mama Louise helpt samen met o.a. woningbouwvereniging Ymere jonge startende ondernemers hun plannen te concretiseren. Gedurende een half jaar bieden stichting en woningbouwvereniging een startlocatie aan, de zogenaamde wisselwinkel. Wanneer het concept aanslaat krijgt de ondernemer de kans een doorstart te maken op een andere locatie.
Het concept van wisselwinkel past helemaal in deze tijd waarin kleinschaligheid en authenticiteit een tegenwicht vormen tegen de commercialisering van de maatschappij. De website van mama Louise zegt er dit over: ‘Mama Louise stimuleert échte mensen uit de buurt, bij de gemeente, instellingen, sociale ondernemingen en initiatieven die willen handelen en ontwikkelen. Zij staat voor de lokale kunde, potenties en talenten zichtbaar te maken en te laten manifesteren in de straat of wijk.’

Volgens Bettina Perremuto en Cheryl Simson is Amsterdam Zuidoost een van de ‘zwaarste’ stadsdelen. Vanuit deze gedachte startten ze hun zaak. Ze besloten gezonde sappen en smoothies te maken van Caraïbische groente- en fruitsoorten, ‘in andere sapbarren misten we de herkenbaarheid van de eigen roots’. Je zou hun winkel kunnen zien als een ode aan de Surinaamse groente- en fruitsoorten. Met hun smoothies en sappen waarin ze tajerblad, sopropo, madame Jeanette, gember en/of kokosmelk verwerken hopen Bettina en Cheryl mensen nieuwsgierig te maken naar onbekende smaken. Tegelijkertijd willen ze hun publiek op deze manier kennis bijbrengen over de exotische bestanddelen van hun sappen.

Hun droom is om in de toekomst een paar Juiciety-vestigingen in het Caraïbisch gebied op te zetten. In Suriname zit er bijvoorbeeld heel veel suiker in de sapjes, iets wat helemaal niet nodig is om een lekkere smaak te krijgen. En ook zouden ze heel graag een Juiciety festival organiseren, een plek waar entertainment en gezondheid samenkomen. Groente, fruit, yoga, beweging en vertier, allemaal samen in de blender.

 

Suhail cosmetics B.V.  –  Bijlmerplein 691  (Shopperhal)

Ahmed Shazad werkt nu zes jaar in de winkel in de Shopperhal. Suhail cosmetics zou je kunnen omschrijven als een winkel voor hem en haar of een winkel voor huid en haar. Het familiebedrijf bestaat al 30 jaar, Ahmed wist altijd al dat hij de winkel eens zou overnemen.

Als ik voor de eerste keer in de winkel kom vraag of ik wat foto’s mag maken, het is een behoorlijk fotogenieke winkel met al die diverse setjes haren aan kleerhangers aan het plafond, Ahmed Shazad vindt het prima. We raken aan de praat en bij het weggaan koop een ik klein doosje lipgloss, hij vertelt me dat ik het op de lippen van m’n vriendin moet smeren en haar dan moet kussen. Vuur!

Vaak werkt ook Shurley in de winkel, zij is geen familie. Shurley is het aanspreekpunt voor veel vrouwen, ze maakt desgevraagd vrouwen in de winkel op. Wanneer ik Ahmed vraag wat hij het leukste aspect aan zijn werk vindt roept zij heel ad rem ‘Mensen opdracht geven’, waarmee ze de interne arbeidsverhoudingen blootlegt. ‘Mensen advies geven’, antwoordt Ahmed op mijn vraag, hij vertelt zijn klanten graag voor over de producten die hij verkoopt. En als zijn adviezen goed uitpakken komen de klanten vanzelf weer terug.

Thelma’s fashion  –  Bijlmerplein 688U  (Shopperhal)

Thelma met kleindochter Alisha

Voordat Thelma Raghoebarsingh zes jaar geleden haar unit in de Shopperhal betrok, stond ze 20 jaar op verschillende markten in en rondom Amsterdam met haar kleding. Ze genoot van het marktbestaan, en de klanten ook van haar kleren, ‘iedereen was weg van mijn kleding’. Op mijn vraag waarom ze de markt in 2012 verlaten heeft zegt ze dat je naarmate je ouder wordt, het buitenbestaan ook kouder wordt. Thelma’s fashion is een familiebedrijfje, kleindochter Alisha maakte de tekening van het door Thelma gekozen favoriete object dat een vaste klant voor haar meebracht uit Marokko. Rond 1980 volgde Thelma de mode-opleiding aan de Gerrit Rietveld Academie (GRA), tijdens haar studie had ze al twee kinderen. Nu heeft ze er vijf, vijf meisjes. Haar kleindochter Alisha houdt erg van tekenen, wellicht is de oriëntatiecursus op de GRA iets voor haar.

 

Agnes Bijoux  –  Bijlmerplein 689-L UNIT 68  (Shopperhal)

Agnes lijkt eerst wat geresereveerd, wat op haar hoede. Maar al snel vertelt ze gepassioneerd over haar winkel, en dan met name over haar nieuw opgezette kinky-lijn. Ze werkt al 30 jaar op deze plek, net als haar overbuurvrouw mevrouw Vink heeft ze het allemaal zien veranderen. ‘Vroeger was er een notenbar, een kaaswinkel en kon je luxe lingerie en mooie kousen kopen in de Shopperhal. Maar dat is allemaal niet meer. De mensen hebben geen geld meer’. Mevrouw Vink zei ook al dat de mensen geen geld meer hebben, en ook Bibi vertelde me dat ze vroeger veel meer verkocht dan nu, de mensen houden de hand op de knip. Ik spreek mijn verbazing hierover uit, de crisis is toch voorbij, mensen hebben toch weer geld te besteden? Niet in Amsterdam Zuidoost kennelijk. Iedereen in de Shopperhal moet een behoorlijke omzet draaien om alleen al de huur van € 1450 per maand inclusief btw en stook- en servicekosten te kunnen betalen. ‘En dan heb je alleen de kale ruimte, geen deur, geen water, geen licht’, zegt Agnes. ‘Wat leeg komt te staan wordt, als er al een nieuwe winkel komt, opgevuld met eten en kleding, Ze knappen de boel niet meer op, ze laten de boel afsterven’, zegt ze.

Sinds twee jaar heeft Agnes zich op een heel ander terrein dan het ontwerpen van sieraden begeven. Misschien was de eerste aanzet al zichtbaar toen ze slippers van studs voorzag, ze kregen plotseling een heel andere lading. Op pinterest zag ze vervolgens beelden waar ze heel enthousiast van werd en dacht ‘dat kan ik ook zelf maken’. Ze wist eerst niet welk materiaal gebruikt was, maar toen ze erachter kwam dat het rubber was wist ze genoeg. Ze benaderde een fietsenmaker en vroeg of hij oude binnenbanden voor haar wilde bewaren. Nu haalt ze bij wel 20 fietsenmakers in de stad oude binnenbanden op, ‘m’n hele auto ligt nu ook weer vol’. Het maken van de rubberen kledingattributen is een arbeidsintensief proces: halen, wassen, stansen, het zijn allemaal unica die ze maakt.
Als ze een favoriet voorwerp moet kiezen weet ze meteen wat ze zal kiezen: de rubber vrouwenkraag waarmee het allemaal begon. De kinky attributen die ze maakt zien er soms ‘lichter’ uit dan je van rubber zou verwachten, sommigen lijken wel uit zwarte veren te zijn opgebouwd, ze hebben bijna iets frivools. Maar ze maakt ook meer dominante kledingstukken zoals rubberen harnassen en zwepen. Behalve in de winkel veroopt ze haar creaties ook op SM- en eroticabeurzen. Agnes ontwierp zelf altijd al heel veel sieraden voor haar winkel, het ontwerpen van deze kinky atributen geeft haar pas echt voldoening. Steeds bedenkt ze weer nieuwe creaties, een veren-vleugel-stola voor mannen is haar meest recente ontwerp.
Haar leven ziet er wel anders uit dan twee jaar geleden, vertelt ze. Na het werk in de Shopperhal gaat ze straks om 18.00 uur naar huis, eet snel een hapje, verkleedt zich, om vervolgens door te rijden naar een kinky feest waar ze haar rubberen collectie aan de man probeert te brengen. Als het feest afgelopen is heeft ze er een werkdag van 22 uur op zitten.
In het begin keek ze haar ogen uit op dergelijke feesten, nu allang niet meer. ‘Het publiek is heel divers: mannen, vrouwen en ook stellen. De gemiddelde leeftijd ligt denk ik rond de 50 jaar’.

Vooralsnog presenteert ze haar rubberen ontwerpen op paspoppen, ze is van plan binnenkort echte modellen te gaan gebruiken. Ze heeft een fotograaf gevonden die graag een fotoshoot op een kerkhof wil doen. Dat is nog best lastig, ‘er zijn in Nederland maar twee kerkhoven waar dat mag’. ‘Waarom een kerkhof?’ vraag ik. ‘Ja, dat is weer eens wat anders’, antwoordt ze.
Wanneer ik de tekening+tekst kom halen blijkt Agnes niet zelf in de winkel te staan. De vrouw achter de kassa helpt een meisje dat net een grote bling-bling-ketting koopt, het is een kadootje voor haar eigen verjaardag, ze kreeg het geld voor de ketting van een bekende.
Wanneer het meisje met haar ingepakte ketting is vertrokken vraag ik de verzorgde vrouw achter de kassa of zijzelf in de kinky wereld zit. ‘Nee’, zegt ze, ‘helemaal niet, alleen hier. Ik geniet er enorm van, elke dag nieuwe verhalen. Ik weet alles, maar ik zeg niets’.

 

Nathalie’s winkeltje  –  Bijlmerplein 690 F-G/ 689-G  (Shopperhal) 

Nathalie’s winkeltje bestaat uit 6 units die door 3 zussen bestierd worden, Nathalie, Clau en Stienie. Als favoriet voorwerp hebben de zussen een paspop gekozen die nog door oma Annie is beschreven. Oma Annie leerde hun hard te werken en positief in het leven te staan, wat voor elkaar over te hebben. Ze was echt een voorbeeld voor hun, net als hun vader Joop Rooze dat is. Vader Joop is ook wel bekend als ‘de burgemeester van de Albert Cuyp‘ en
Amsterdammer van het jaar‘ (2009).


Clau, oma Annie en Nathalie

Ik vraag aan Clau of ik een foto van haar mag maken, ze zegt dat Stienie dat beter kan doen. ‘Stien, die meneer wil een foto maken, wil jij dat doen?’ roept ze naar haar zus. Stienie wil best poseren, eerst alleen en daarna met de paspop. Op aanraden van Clau wordt de pop voorzien van hetzelfde jurkje als Stienie draagt, en ook de locatie van de fotoshoot kiest Clau zorgvuldig uit, ‘Voor die paal ziet er toch niet uit?’, zegt ze. Stienie stelt voor ook de tekst van oma Annie te laten zien. ze tilt het jurkje van de paspop op, precies tot onder haar borsten, want ‘het moet wel netjes blijven’.

 

 

Bijlmerplein

Bijlmerplein

30 juli

Schaafijs & Wilde Bussen

Lopend over het Bijlmerplein komt ineens een van de twee vuilinsauto’s voorbijrijden die Ramon Bruijning en André Sontosoemarto in 2010 beschilderden. Beide Surinaamse kunstenaars kwamen dat jaar op uitnodiging naar Nederland om enkele weken te schilderen in het kader van het boek en de gelijknamige tentoonstelling ‘Schaafijs & Wilde Bussen’. De chauffeurs van de vuilniswagen die Ramon acht jaar geleden op de vuilnisauto schilderde, zitten nog goed in de lak. Ik vraag de dienstdoende vuilnisman of ik een foto mag maken van hem en de auto, vertel hem dat ik de schilder goed ken en dat diezelfde schilder het schaafijskarretje van Carlo in de Amsterdamse Poort van portretten van Gandhi en Nelson Mandela voorzag. Hij wil wel op de foto, maar ik moet even wachten tot de vuilnisauto stil staat. Wanneer het zover is poseert hij stralend voor de auto en roept: ‘Snel, nu!’ Ik ben er te laat bij, de auto zet zich alweer in beweging en hij volgt al snel.

Ramon vertelde me een keer dat hij erg houdt van de humor van Gummbah.  Ik besloot de volgende keer dat ik naar Suriname ging een stapeltje Gummbah-tekeningen voor hem mee te nemen. En nu zie ik op het Bijlmerplein Deirde op het schaafijskarretje van Carlo staan!


Scootmobiel

Op het Bijlmerplein spreek ik een oudere Surinaamse man op zijn scootmobiel  aan en informeer of ik hem wat mag vragen. Op zijn bevestigende antwoord vertel ik hem over de wereldtentoonstelling van 1883. Ik vraag hem vervolgens of hij bekend is met deze geschiedenis. Hij schudt zijn hoofd en zegt ‘Er zijn er zoveel’. ‘Zoveel wat?’, vraag ik hem. Hij geeft geen antwoord, kijkt de andere kant op.  ‘Ik kan u beter met rust laten, geloof ik’, zeg ik.
Hij knikt instemmend en draait zich in zijn scootmobiel nog verder van mij af.


Louis Armstrong in de Bijlmer

Twee mannen lopen parallel aan elkaar door een van de drukke winkelstraten van de Amsterdamse Poort, zo’n 10 meter scheidt hen van elkaar. Tussen hen door loopt het winkelende publiek. De ene man roept luidkeels naar de ander: ‘Louis Armstrong! Louis Armstrong!’ terwijl hij naar hem wijst. En de ander antwoordt, grijnzend en terugwijzend: ‘Plastic Papa! Plastic Papa!’ Ze herhalen hun yell een aantal keer, totdat ze zwaaiend ieder hun eigen weg vervolgen.


Beetje haast

‘Dag mevrouw, mag ik u wat vragen?’
De vrouw loopt door en schudt ‘nee’ met haar hoofd terwijl ze zegt ‘Ik heb even een beetje haast hoor’.

Mijn favoriete object 2 – JA/NEE

Mijn favoriete object 2 – JA/NEE

29 juli 2018
Een aantal jaar geleden bedacht ik dat het interessant zou zijn winkeliers te vragen naar hun meest favoriete object uit de winkel. Dit lievelingsvoorwerp mocht een heel directe relatie hebben met de in de winkel te verkopen spullen (een fietsenmaker kiest een fiets), maar kon ook iets zijn dat juist niets met de winkel te maken had. Iets dat de winkelier bijvoorbeeld altijd bij zich draagt, een gevonden voorwerp, of iets dat een belangrijke emotionele waarde heeft. Ik vroeg de winkeliers niet alleen hun favoriete voorwerp te benoemen maar ook te beschrijven wat het object zo bijzonder maakt. En als klap op de vuurpijl wilde ik hem/haar een tekening van het favoriete object laten maken. Het lukte me een aantal winkeliers te vinden die het een en ander wilden opschrijven en tekenen, maar al snel was ik weer met andere dingen bezig en vergat ik het project.

Lopend in de Amsterdamse Poort, hét winkelcentrum in Amsterdam Zuidoost, moest ik weer aan dit project denken. De enorme variatie in winkels maakte het aantrekkelijk het project weer op te pakken. Ik besloot alleen maar kleine winkels te benaderen die het multiculturele karakter van Zuidoost onderstrepen en dus niet de onpersoonlijke winkelketens die je in iedere stad vindt.
De afgelopen week heb ik zo’n 70 winkeliers benaderd. Ongeveer de helft heeft toegezegd mee te doen, de andere helft heeft ofwel geen tijd, zegt niet te kunnen tekenen of heeft er gewoon geen zin in. Hieronder volgt een bloemlezing van de winkeliers die in eerste instantie WEL mee wilden doen, maar zich later toch bedachten. Later volgt een (uitgebreider) verslag over winkels die WEL meedoen.

Kapper
De eigenaar is aanvankelijk niet zo enthousiast, maar mijn enthousiasme over zijn opmerking (ik hecht niet aan spullen, maar aan mensen) zorgt ervoor dat hij uiteindelijk wél mee wil doen. Ik stel voor een tekening van al het personeel te maken, hij lijkt ermee in te stemmen. Of hij zelf een tekening zal maken is nog wel twijfelachtig, misschien dat een van de kapsters wel iets kan tekenen, zegt hij. En mocht dat dan ook niet lukken, dan kunnen we altijd nog  een foto van het voltallige kapperspersoneel maken, suggereer ik.
Bij mijn tweede bezoek denk ik de eigenaar meteen te herkennen, hij lacht me toe en staat voor in de winkel een klant te knippen. Hij maakt een gebaar dat ik plaats kan nemen op een van de stoelen. Wanneer hij klaar is met de klant, neemt er een volgende klant plaats in de kappersstoel, en weer lacht hij me vriendelijk toe.
Ik had gehoopt hem tussendoor even te kunnen spreken, maar het is druk. In de tussentijd maak ik stiekem een foto van de zaak, het ziet er mooi uit: twee evenwijdige rijen stoelen, één rij voor de wachtenden en daartegenover een rij voor diegenen die geknipt worden. Op de grond liggen veel stukjes wit papier die eerst om de nek van een klant zaten, omringd door veel afgeknipte zwarte haren, tezamen een mooie composite vormend op de grijze vloer.
Een van de kappers heeft echter meteen in de gaten dat ik een foto maak en spreekt me vermanend toe. ‘Why do you make a picture?’ wil hij weten. Mijn antwoord dat ik de setting zo mooi vindt overtuigt hem duidelijk niet, enigszins dreigend blijft hij voor me staan. Ik zeg dat ik de foto zal wissen, wat ik ook doe. Dan pas zie ik achterin de zaak de eigenaar zitten. Net als de vorige keer zit hij daar op een bank, zelf knipt hij niet. Ik maak me los van de stoel en loop naar hem toe, we schudden elkaar de hand. Hij zegt dat hij nog geen tekening heeft gemaakt, waarop ik voorstel komende week nog een keer terug te komen. Hij zegt dat het beter is maandag even te bellen om hem eraan te herinneren dinsdag de tekening mee te nemen.
Ik loop de zaak weer uit, en wanneer ik buiten sta herinneren twee kappers me er fijntjes aan dat het maken van een foto echt niet kon. Ik bied nogmaals m’n verontschuldigingen aan, zeg dat ik de foto inmiddels gewist heb. De eigenaar houdt ons vanaf zijn bank in de gaten, ik hoop dat mijn onbesuisde fotoactie hem er niet van zal weerhouden een tekening te maken. Een groepsfoto van alle kappers kan ik nu waarschijnlijk wel op mijn buik schrijven.
Als ik maandag de eigenaar bel en vraag of ik morgen de tekening kan komen halen, zegt hij dat hij wel contact met mij opneemt als het zover is. Een slecht voorteken, lijkt me. Een paar dagen later loop ik op goed geluk de kapperszaak binnen, nu loop ik linea recta naar bank achterin de zaak waar de eigenaar zoals gebruikelijk resideert. Hij schudt mij vriendelijk de hand en zegt, wanneer ik naar de tekening vraag, ‘They don’t want it because you took a picture’. Mijn voorgevoel klopte dus helemaal, de foto deed me de das om.

Vis
Het meisje dat in de winkel werkt neemt de enveloppe met vragenlijst en tekenvel in ontvangst en belooft deze aan de eigenaar van de winkel te geven. Zelf kan ze wel meerdere lievelingsvoorwerpen bedenken: ‘M’n scherpe messen, m’n bakspatel, ja dat zijn echt dingen die ik veel gebruik’.
Wanneer ik een paar dagen later de eigenaar van de winkel vraag of hij het formulier heeft gekregen, zegt hij van niets te weten. Ik leg hem uit wat de bedoeling is en vertel dat het meisje meteen wist dat ze haar messen en spatel zou tekenen. Hij zegt dat hij ook wel weet wat zijn lievelingsvoorwerp is, ‘Een vrouw!’ Ik zeg dat een vrouw geen voorwerp is, waarop hij antwoordt: ‘Het hangt er vanaf wat je ermee doet’. Hij neemt een nieuwe enveloppe in ontvangst en zegt dat hij ernaar zal kijken. Wanneer ik voor de derde keer in de winkel kom vertelt het meisje dat de eigenaar er toch vanaf ziet.

Bloemen
Al sinds 1979 zit de eigenaar in de bloemen. Hij begon als jonge jongen samen met een vriendje als invalkracht in een bloemenzaak en van het een kwam het ander, op een gegeven moment nam hij de zaak waar hij werkte over.
Het is steeds moeilijker om je hoofd als kleine zelfstandige boven water te houden, vertelt hij. Neem nu de man die sinds een paar weken op marktdagen pal naast zijn winkel een bloemenstal optuigt. Eerst komt hij bij hem kijken wat hij voor zijn bloemen vraagt en vervolgens gaat hijzelf onder die prijs zitten, ‘Hij verkoopt z’n bloemen voor minder dan de inkoopprijs op de veiling’.
‘Wat zijn de regels?’ vraagt de eigenaar mij. ‘Mag er iemand naast je zomaar een bloemenzaak beginnen?’ Hij heeft het bij het stadsdeel aangekaart, daar kreeg hij te horen dat hij alleen online een klachtenformulier kon invullen, je krijgt niemand te spreken. En toen hij de marktmeester er op aansprak antwoordde die ‘We hebben een bloemenzaak nodig op de markt’.
Dat kan wel zo zijn, maar waarom komt die zaak dan pal naast zijn deur te staan?

Max Sordam

Max Sordam

28 juli 2018
Tijdens de uitzending van radio Tamara, waarin ik telefonisch het verhaal over de wereldtentoonstelling van 1883 toelichtte, was Max Sordam ook in de studio aanwezig terwijl ik met zijn collega Owen Venloo sprak. Hij vroeg mij in de uitzending of ik het tweedelige werk ‘Familienaam & verwantschap van geëmancipeerde slaven uit Suriname‘ van professor Lamur kende. Hij vertelde dat hij dit standaardwerk van Lamur thuis had liggen en dat het boek me wellicht op weg zou kunnen helpen. Ik besloot hem snel na de uitzending te bellen om een keer iets af te spreken. Afgelopen maandag was het zover, Max Sordam verwachtte mij om 16.00 uur bij hem thuis. Om 16.05 uur stond ik op de stoep en belde een paar keer aan zonder dat er werd open gedaan. Ik wilde de telefoon in mijn broekzak pakken om Sordam te bellen, maar bemerkte dat ik mijn telefoon waarschijnlijk thuis had laten liggen bij het verwisselen van mijn broek (warm weer!). Eenmaal thuis kostte het me ’s avonds moeite mijn telefoon te vinden, pas toen Geeske mijn nummer toetste hoorde ik mijn vertrouwde beltoon overgaan in voering (!) van de bank. Op m’n telefoonscherm zag ik dat Max Sordam mij tevergeefs had proberen te bereiken, dus ik belde hem. Hij vertelde om 16.05 uur gewoon thuis te zijn geweest, we waren elkaar om de een of andere reden misgelopen. Hij zei dat er vast een reden was dat we elkaar niet hadden ontmoet, ik moest het positief zien. We spraken af elkaar de volgende ochtend om 10.00 uur bij hem thuis te treffen.

De volgende dag was ik ruim op tijd aanwezig, ik krabbelde nog wat in mijn aantekenboekjes voordat ik uit m’n auto stapte om aan te bellen. Toen ik voor de deur stond hoorde ik een auto naast me toeteren, en al snel zag ik de man erin gesticuleren. Hij draaide het raampje open en gebaarde dat ik dichterbij moest komen. ‘Max Sordam?’ vroeg ik hem. Hij antwoordde bevestigend en vroeg of ik meeging naar de Hema om daar met zijn dochter te ontbijten. ‘Mijn dochter belde of ik langs kwam, en toen ik vertelde dat ik bezoek zou krijgen zei ze ‘Dan neem je het bezoek toch mee?’ In de Hema stond zijn dochter Gerda al bij de kassa met in haar hand een dienblad met croissants, jus d’orange en een stuk taart. ‘Zie je wel’, zegt Sordam tijdens ons gesprek, ‘het moest zo zijn dat we hier nu met mijn dochter zitten, zij kan de dingen die ik zeg toelichten en in een ander perspectief plaatsen’.

Aan tafel ontspint zich al snel een interessant gesprek. Over Suriname, het mens-zijn, discriminatie, over de geschiedenis van de familie Sordam en woorden die je tegenwoordig al dan niet mag gebruiken (marron, creool, indiaan). Over dit laatste schrijft Sordam zelf in een van zijn columns op NoSpang.com-Suriname network online: ‘De een zegt, vanwege de Afrikaanse afkomst; de andere schrijft het toe aan het kroeze haar; weer anderen beweren vanwege het zwart zijn. Het is dus opvallend dat, door deze verschillen, mensen zich (gevoed door hun omgeving) het gevoel van minderwaardigheid laten aanpraten en dan gericht op huidskleur, etniciteit, haardos of maatschappelijke positie! Degenen die zich bezighouden met dit soort verwijten, overschatten zichzelf en proberen op deze manier zichzelf een meerwaardig-heidsgevoel aan te meten! Een grootheidswaan van mensen die menen over absolute kennis en wijsheid te beschikken ten opzichte van andere landgenoten in de wereld.’

In een e-mail aan mij vraagt Max Sordam deze door hem geschreven tekst hieraan toe te voegen: ‘Suriname is een pluralistische samenleving en pluralisme wil zeggen: het naast elkaar bestaan van verschillende mensen/culturen met hun verschillende opvattingen in maatschappelijk en geestelijk opzicht van het leven. Wat ons als ‘Surinamer en als Volk’ betreft, is er wel een trend bij de jongere generaties te bespeuren, in collectiviteit als Natie zijn we als zodanig lang nog niet zo ver! Als we het hebben over ‘etnocentrisme’ dan moeten we het zien als het beoordelen van normen, waarden en gewoonten van andere culturen naar die van de eigen groep of soort! Daarom ben ik van oordeel, dat wij als Surinamers nog niet klaar zijn om als collectief naar buiten te treden, terwijl wij als Surinamers trots en prachtig naar buiten kunnen treden! Vier generaties lang (70 jaren) heb ik het kunnen ervaren, meemaken en beschouwen om te concluderen dat we steeds weer achter de kar (feiten) aan blijven hollen en met de kop als een struisvogel in het zand blijven steken, zodoende ontkomen wij aan de werkelijkheid. We moeten de werkelijkheid dus realistisch onder ogen zien en wakker worden om elkaar op een positieve manier te motiveren en om de collectiviteit als Surinamer, als volk en als Natie te consolideren. Als Surinaamse MENS doet de soort er dan meer aan toe!’

Max Sordam vertelt dat zijn opa de eerste zwarte onderwijzer in het binnenland (Coronie) was. Zijn dochter Gerda en hijzelf vragen zich nog steeds af hoe dat is gegaan, opa Sordam is in slavernij geboren en heeft zich in korte tijd weten op te werken tot een man van aanzien.
Max’ vader, geboren in 1889, was op zijn beurt de eerste zwarte wis- en natuurkundeleraar in Paramaribo, hij werkte in een omgeving van louter witte collega’s. Thuis leerde hij zijn zoon dat je te allen tijde Nederlands diende te praten, Sranantongo was verboden, net als op school. Het vak Nederlands was op school leidend in Suriname, ‘Als je in Suriname of op de Antillen voor alle vakken het cijfer 10 had en voor Nederlands een 5, dan bleef je zitten’ zegt Sordam, en lachend vervolgt hij ‘De ironie is dat de zoon van wie hij niet wilde dat hij Surinaams sprak een Surinaams woordenboek heeft geschreven!’.
Aldith Hunkar, geboren Surinaamse en voormalig presentatrice van het NOS Jeugdjournaal heeft dezelfde ervaring: ‘M’n vader heeft me een heleboel Surinaamse woorden geleerd; vroeger was het niet bon-ton om Sranan te spreken, thuis en op school praatten we Nederlands’ (Uit ‘Mijn moeder was analfabeet en andere levensverhalen van geslaagde vrouwen’ (1999, uitgeverij Mets/Novib).
Op school in Suriname leerde je niet alleen goed Nederlands spreken, je moest ook alle Nederlandse plaatsnamen uit je hoofd leren. De Surinaamse topografie daarentegen kwam helemaal niet aan bod. Sordam vertelt dat zijn toenmalige vrouw Marita Vrij uitermate verbaasd was dat zij de topografie van Nederland vaak beter kende dan de Nederlanders zelf.

Sordam maakt een mooie vergelijking tussen de kwikwi (een pantserachtige vis) en de mens. Zowel de kwikwi als de mens heb je in alle kleuren, maar van binnen zijn ze hetzelfde. Wanneer je in het binnenland gaat vissen en het water in de kreek is donker, dan zal de kwikwi die je vangt net zo donker zijn. En als je bijvoorbeeld in Domburg gaat vissen, waar aluin de aarde rood kleurt, zal je een rode kwikwi vangen. Oordeel dus niet op uiterlijk, wil hij maar zeggen, maar kijk naar wat voor mens er voor je staat.
In een andere column op NoSpang.com-Suriname network online schrijft Sordam: ‘Ik heb me nooit als een migrant gevoeld, ik heb mijn hele leven onder de rood-wit-blauw gezeten, maar ik bepaal zelf wie en wat ik ben. Ik ben een Surinamer die lange tijd in Nederland woont en ben gekomen om te studeren. Ik werd door een paar Surinaamse vrienden opgevangen. Soms werd ik op straat nageroepen of men vroeg als ik in een hut heb gewoond en naar school ben gegaan, maar ik stoorde mij daar niet aan en antwoordde; Ja hoor en ik woonde in boom drie, tak vier. Ik werd echt nagekeken, want er waren toen niet veel donkere mensen in de omgeving. Het was in 1964 toen een oude dame mij zei: ‘meneer u moet zich toch goed wassen’, ze dacht dat ik een witte schoorsteenveger was. Ik heb haar niet kwalijk genomen en dacht dat vrouwtje weet het niet beter. Ik ben van oordeel dat het probleem ‘zwart-zijn’ door integratie en assimilatie door de jaren zal verdwijnen en zichzelf wel zal oplossen.’

Dan gaat het gesprek over Greetje Maria Bedacht.
Dochter Gerda vertelt dat ze, nieuwsgierig geworden door de verschillende uiterlijke kenmerken van haar oma en haar twee zusters, op zoek ging naar de voorouders van haar moeders familie. Tijdens die zoektocht stuitte ze op de bijzondere geschiedenis van haar overgrootmoeder Greetje Maria Bedacht.
Greetje was getrouwd met een plantage-eigenaar en was op een gegeven moment ernstig ziek. Haar toestand verslechterde snel en niemand uit de Surinaamse medische wereld wist haar te genezen. Ze leek ten dode opgeschreven totdat een slaaf zei dat hij haar wellicht kon genezen.
Hij legde Greetje Maria in zijn hut, haalde kruiden uit het bos en na verloop van tijd knapte Greetje weer op. Toen ze hersteld was besloot ze bij de slaaf te blijven, waarop haar man ontgoocheld naar Nederland terugkeerde .

Max Sordam is lange tijd werkzaam geweest in het gevangeniswezen, hij was de eerste zwarte bewaarder. Hij viel niet alleen door zijn kleur op, maar stond ook anders in het werk dan de meeste van zijn witte collega’s, over het algemeen ‘ruwe bonken’ volgens Sordam. Wanneer een gevangene niet luisterde werd hij meteen door twee of drie bewaarders ‘in de mangel genomen’, wie niet luisterde moest maar voelen. Sordam stond een andere werkwijze voor, noem het een meer humanistische benadering. ‘Ik mag zeggen dat ik een kentering heb gebracht’, zegt hij. Gerda zegt dat zijn gedachtegoed ook zo kon floreren door de tijd waarin hij werkzaam was, er was steeds meer aandacht voor een meer menselijke benadering in bijvoorbeeld het gevangeniswezen en de gezondheidszorg. De humanistische opvattingen van Sordam leidden ertoe dat alle bewaarders een bijscholingscursus moesten volgen in Den Haag. Sordam schreef een leerboekje over (de taal van) Suriname(rs), want ‘je begrijpt elkaar pas als je elkaars taal begrijpt’, zegt hij bijna Cruijffiaans. Alle bewaarders in Nederland kregen zijn boekje, een wereld ging voor hen open. ‘Maar de Surinamers vonden het niet leuk, je doet (immers) een boekje open’, schateren Sordam en zijn dochter.
Later werd hij secretaris van de Abvakabo en organiseerde in die hoedanigheid een staking van het gevangenispersoneel toen het ministerie van Justitie het aantal bewaarders met een derde dreigde terug te schroeven. Sordam redeneerde dat de realiteit nog veel ernstiger zou zijn: als je het aantal bewaarders van drie naar twee terug zou brengen was de kans groot dat één van die twee zich op den duur ziek zou melden omdat de druk te groot werd. Ook de politie sloot zich bij de staking aan, er was veel protest op de voorgenomen bezuinigingen bij Justitie. Op een gegeven moment werd Sordam bij Virginie Korte-van Hemel, staatssecretaris van Justitie (1982-1989), ontboden, hij vreesde dat hij ‘op z’n sodemieter zou krijgen’. Het tegendeel gebeurde, de staatssecretaris zei dat zij eigenlijk blij was met Sordams verzet, ze had nu een stok om de hond te slaan. Bij de formatie-besprekingen was namelijk overeengekomen dat Justitie 3% moest bezuinigen, maar nu dat voornemen op zoveel maatschappelijk verzet stuitte wist de minister de bezuinigingen om te buigen. In de media echter kreeg Sordam van de minister de wind van voren, er moest immers een zondebok worden aangewezen. In een klap begreep Max Sordam hoe de politiek in elkaar stak.

Thuis laat Max Sordam me het tweedelige werk ‘Familienaam & verwantschap van geëmancipeerde slaven uit Suriname‘ van professor Lamur zien. Het is een grondig naslagwerk dat bladzijde na bladzijde namen van voormalige slaven toont. Ik zoek naar de namen van de 28 Surinamers van de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling. De enige twee namen die ik kan vinden zijn Jacqueline Ricket en Wilhelmina van Eede. Bij Ricket lijkt het me aannemelijk dat het om de Ricket van de groep van 28 Surinamers gaat. Ze is geboren in 1860 op de suikerplantage Paradise, https://nl.wikipedia.org/wiki/Paradise_(plantage), in Nickerie, waarvan Anthony Dessé eigenaar was. Ze heeft een twee jaar jongere zus, Mollij (Magdalena) Ricket. Hun beider moeder, Paulina Ricket, is geboren in 1840.
Volgens Bonaparte was Jacqueline tijdens haar verblijf in Amsterdam 24 jaar oud, woonde in Paramaribo en werkte vroeger op een plantage in de Commewijne vallei. Dat laatste lijkt dan weer niet te kloppen met de gegevens van Lamur: Nickerie ligt tegen Brits Guyana aan, terwijl de Commewijne vallei zich ten oosten van Paramaribo bevindt.
Wilhelmina van Eede is volgens Roland Bonaparte 17 jaar, Lamur noemt een Wilhelmina Eede van 27 jaar oud. Wilhelmina is haar slavennaam volgens Lamur, na 1863 zou ze Lydia hebben geheten. Ze is geboren op de suikerplantage Fairfield bij Commetewane (een kreek in het district Commewijne), de eigenaar was H. Robles de Medina. Het zou kunnen dat Bonaparte de leeftijd van Wilhelmina van Eede verkeerd noteerde, dat hij 27 bedeolde in plaats van 17. Toch is het twijfelachtig of de Wilhelmina van Bonaparte dezelfde is als die van Lamur.

Mijn favoriete object 1- NEE

Mijn favoriete object 1 – NEE

24 juli 2018
Een aantal jaar geleden bedacht ik dat het interessant zou zijn winkeliers te vragen naar hun meest favoriete object uit de winkel. Dit lievelingsvoorwerp mocht een heel directe relatie hebben met de in de winkel te verkopen spullen (een fietsenmaker kiest een fiets), maar kon ook iets zijn dat juist niets met de winkel te maken had. Iets dat de winkelier bijvoorbeeld altijd bij zich draagt, een gevonden voorwerp, of iets dat een belangrijke emotionele waarde heeft. Ik vroeg de winkeliers niet alleen hun favoriete voorwerp te benoemen maar ook te beschrijven wat het object zo bijzonder maakt. En als klap op de vuurpijl wilde ik hem/haar een tekening van het favoriete object laten maken. Het lukte me een aantal winkeliers te vinden die het een en ander wilden opschrijven en tekenen, maar al snel was ik weer met andere dingen bezig en vergat ik het project.

Lopend in de Amsterdamse Poort, hét winkelcentrum in Amsterdam Zuidoost, moest ik weer aan dit project denken. De enorme variatie in winkels maakte het aantrekkelijk het project weer op te pakken. Ik besloot alleen maar kleine winkels te benaderen die het multiculturele karakter van Zuidoost onderstrepen en dus niet de onpersoonlijke winkelketens die je in iedere stad vindt.
De afgelopen week heb ik zo’n 70 winkeliers benaderd. Ongeveer de helft heeft toegezegd mee te doen, de andere helft heeft ofwel geen tijd, zegt niet te kunnen tekenen of heeft er gewoon geen zin in. Hieronder volgt een bloemlezing van de winkeliers die NIET mee willen doen. Later volgt een (uitgebreider) verslag over winkels die WEL meedoen.

Fiets
De goed verzorgde eigenaar hoort mijn verhaal aan en zegt dat hij het wel een leuk initiatief vindt, maar ‘ik moet nu geld verdienen, het is nu hoogseizoen. Als ik geen werk had en een wandeling zou maken zou ik tijd hebben een tekening te maken, maar nu niet. Het is hier heel duur, ik betaal € 6700 (per maand) aan huur. ‘En daarom ga ik nu deze jongen helpen’.

Juwelen
‘De eigenaar is er niet’
‘Wanneer is hij er wel?’
‘Hij is onbeperkt verdwenen’.
‘Komt hij nooit meer terug?’
‘Jawel, ik kan hem bellen’.
Ik laat een visitekaartje voor de eigenaar.
Wanneer ik voor de tweede keer binnenloop hoef ik niet lang te praten, de eigenaar geeft al snel aan geen tijd voor het project te hebben.

Telefoon
De jongen van de winkel zit te appen als ik binnenloop. Hij gaat daarmee onverstoorbaar door en zegt ‘Even hoor’, en kijkt mij daarbij niet aan. Een halve minuut blijft hij aan zijn scherm gekleefd en dan luistert hij naar mijn voorstel. Als ik uitgelegd heb wat de bedoeling is zegt hij ‘Ik ben niet de eigenaar’.
‘Is de eigenaar daarvoor dan nodig?’ vraag ik hem.
‘Ik weet het niet, ik ben niet geïnteresseerd in dit soort dingen’.
‘Goed, dan houdt het op’, zeg ik.
‘Goed man, okay man’, is zijn reactie.

Brood
‘Ik denk het niet’ antwoordt de vrouw op mijn vraag of ze wil participeren.
U bedoelt eigenlijk ‘Ik doe het niet’ zeg ik, ‘u weet het eigenlijk wel zeker’.
Een verlegen lachje volgt, ze beaamt mijn vermoeden.
‘Maar u bent te beleefd om het zo volmondig te zeggen’, zeg ik.
Weer die lach.

Pakket
Nadat ik mijn verhaal heb verteld vraagt de eigenaar zich af wat in de winkel zijn lievelingsvoorwerp zou kunnen zijn, hij lijkt écht geen idee te hebben.
Ik doe een aantal suggesties: de mooie verpakkingsdozen, de waterkoeler in de hoek van de winkel, de klok aan de muur met daarin het silhouet van Afrika waar wellicht een mooie herinnering aan kleeft…
‘Nee, ik heb geen herinneringen, sorry’, zegt de eigenaar.

Haar
Ik sta voor een hindostaanse haarwinkel waarvan ik de naam niet kan lezen omdat er allemaal haarstrengen voor hangen.
‘Goedemiddag’, zeg ik tegen de man achter de toonbank, ‘ik wil u vragen of u wilt deelnemen aan een project ‘.
‘Nee, dank u’, antwoordt de man.
‘Maar ik heb u nog niets over het project verteld. . .misschien vindt u het wel heel leuk’, probeer ik.
‘Nee, dank u’.

Kleren
‘Next time . . . I’m very busy . . . I’m alone here’.

Apotheek
Nadat ik haar de vraag heb gesteld of ze mee wil doen zegt de eigenaresse ‘Ik heb daar een dubbel gevoel over. Ten eerste zijn we geen winkel, dat had u waarschijnlijk al gezien’ . . . ‘en ten tweede overvalt u mij ermee. Ik vind het wel een leuk idee hoor, maar ik doe niet mee’.

Snacks
De man achter de toonbank luistert bereidwillig naar mijn verhaal, informeert of er al veel winkels meedoen. ‘Zo’n 10 tot 15 tot nu toe’, is mijn antwoord. Ik laat hem de inhoud van de enveloppe zien die ik iedere deelnemer geef: een uitleg van het project, een vragenlijst en een blanco tekenvel. ‘Waarom moet u mijn geboortedatum weten? Dat is privacygevoelig!’ Mijn toelichting heeft geen enkele zin. ‘Nee, ik doe niet mee’, zegt hij verontwaardigd. Hij  geeft me een hand om aan te geven dat het gesprek wat hem betreft beeindigd is.

Kinderkleren
‘Ik kan echt niet tekenen’, zegt het jonge meisje achter de kassa in een winkel met allerlei roze en witte kinderbruidsjurkjes. ‘Dat hoeft ook niet, misschien is er iemand anders in de winkel die dat wel kan?’ opper ik.
‘Nee, ik sta hier alleen’, antwoordt ze, ‘wel een leuk idee trouwens’.

Nagels
In de piepkleine nagelstudio zitten zes vrouwen.
Achterin de winkel houdt een vrouw het overzicht en beheert de kassa, vooraan staat een vrouw de nagels van een klant te vijlen. Schuin daarachter steekt een vrouw haar hand in een blauw oplichtend doosje, waarschijnlijk om droogproces van haar nagels te versnellen. En aan mijn andere zijde staat een lange, knappe zwarte vrouw met grote wimpers een derde klant te helpen. Ik leg uit waarvoor ik kom, dat ik winkeliers vraag te beschrijven wat hun favoriete object is en waarom dat dan zo is. Alle vrouwen in de winkel barsten in lachen uit als de vrouw achter de kassa zegt ‘Ik weet wel een voorwerp!’
‘O ja, wat is dat dan?’ vraag ik zo neutraal mogelijk.
‘Leg even uit, As’ zegt een van de medewerksters tegen de kassavrouw. Astrid zegt echter niets.
Ik vertel dat er behalve een beschrijving ook een tekening van het voorwerp gemaakt dient te worden. Weer grote hilariteit bij de vrouwen.
‘Ik passeer’, zegt de kassavrouw, waarmee ze aangeeft niet mee te willen werken aan het project.

50 jaar Bijlmer

50 jaar Bijlmer

23 juli
Op 25 november 2018 is het precies 50 jaar geleden dat de eerste bewoners in de Bijlmer de sleutel van hun nieuwe huis kregen. Vanaf dat moment heeft de Bijlmer zich ontwikkeld tot een levendige, diverse, veelzijdige buurt die vele bewoners, bouwkundigen, bestuurders, kunstenaars en anderen geïnspireerd heeft en dat nog steeds doet. Amsterdam viert dit jubileum. Een heel jaar lang, vanaf 25 november 2017 tot en met 25 november 2018, staat een groot aantal activiteiten en evenementen in het teken van 50 jaar Bijlmer (informatie: website gemeente Amsterdam).

Een van de waarschijnlijk meest vrolijke onderdelen van dit jubileum maakte ik donderdag 12 juli mee. Lopend door de Amsterdamse Poort stuitte ik op een groepje kleurrijk uitgedoste Ghanese vrouwen. Op mijn vraag of ze zich voor een speciale gelegenheid zo fraai hadden aangekleed vertelden ze dat er om 18.00 uur een optocht startte vanaf station Bijlmer Arena. Meerdere nationaliteiten, allen woonachtig in de Bijlmer, gaven acte de présence.

Hier enkele foto’s die ik maakte: Suriname (inheemsen en Afro-Surinamers), de Dominicaanse Republiek, Brits Guyana, Curaçao, Ecuador en Ghana, allemaal aanwezig.

 

museale voorziening Slavernijverleden

Museale voorziening Slavernijverleden

 


Guilly Koster


22 juli 2018
Guilly Koster presenteerde precies een week geleden de Informatiebijeenkomst museale voorziening Slavernijverleden in het Bijlmer Parktheater. Hij doet dat op nu eens luchtige, dan weer (semi-) strenge wijze. Meteen vanaf de aftrap zit de sfeer er goed in, het is rumoerig. Koster doet zijn schoenen uit en presenteert de bijeenkomst op blote voeten, zo heeft hij ‘contact met de aarde’.
Iemand uit het publiek vraagt of we, voordat de bijeenkomst echt van start gaat, ‘een minuut stilte in acht kunnen nemen voor onze voorouders’. Koster stemt met het voorstel in, en terwijl de zaal stil is (iedereen is gaan staan) klinkt er een ringtone. ‘Onze voorouders bellen’, zegt Koster, waarop een man in het publiek hem venijnig toebijt ‘Mijnheer Koster, u gaat niet de spot drijven met onze voorouders!’ Koster noemt zijn reactie ‘gezond sarcasme’, en daarmee is de kous voor hem af.
Meteen nadat de minuut stilte voorbij is staat er iemand in het publiek op die ook een minuut stilte wil voor alle slaven die er nu nog zijn. ‘Pardon!!’ roept mijn buurvrouw ter linkerzijde heel hard, en niet alleen zij reageert geagiteerd. Er ontstaat een tumult, willen we hier wel of geen minuut stilte voor de hedendaagse slaven? Uiteindelijk hakt Koster de knoop door en zegt ‘ik heb de regie, ik bepaal wie er spreektijd krijgt’. Hij beslist de thans levende slaven niet ook ook nog een stilteminutut te geven . En nog steeds wil de bijeenkomst niet echt van start gaan, want nu roept een vrouw ‘Guilly, de uitspraken die je op radio Mart deed zijn niet ok!’ Koster repliceert dat hij niet objectief is, ‘ik word betaald om het gesprek te leiden’.

Voordat we dan echt beginnen slaat Koster nog een paar piketpaaltjes. Hij zegt dat we ‘hier te maken (hebben) met een dossier waar veel pijn zit. Jouw pijn is niet erger dan mijn pijn, we hebben wederzijds respect voor elkaars pijnen. De Atlantische Oceaan is één groot massagraf vol met jouw zusters, mijn zusters en andere zusters’. En ook: ‘De toekomst wordt door ons allen bepaald, niet door één persoon’.


Rutger Groot Wassink

Hij stelt de verse wethouder Rutger Groot Wassink (Groen Links) aan de zaal voor, Simion Blom (Groen Links) wordt bedankt de ‘museale voorziening Slavernijverleden’ op de kaart te hebben gezet, zodat we hier nu met z’n allen zitten. Er is wat verwarring over de term museale voorziening Slavernijverleden, bij veel mensen leeft het idee en de hoop dat een museale voorziening uiteindelijk hetzelfde is als een museum. Groot Wassink benadrukt dat het om een nationale voorziening gaat, en dat het vanzelf spreekt dat hij de voorziening uiteindelijk het liefst in Amsterdam tot stand ziet komen. Even later ontstaat er weer tumult en Koster zegt ‘Ik geef jullie net een compliment dat het goed gaat, maar als we allemaal door elkaar gaan praten wordt ’t een freaking kippenhok!’

Enkele leden van de adviescommissie

Koster stelt de leden van de adviescommissie aan de zaal voor, alleen de voorzitter (Kathleen Ferrier) kon vanmiddag helaas niet aanwezig zijn. Hij vertelt dat er ook mensen gevraagd zijn plaats te nemen in de commissie die voor de eer bedankt hebben omdat er wellicht sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen. Deze middag is bedoeld als een informatiebijeenkomst, benadrukt Koster, bezoekers krijgen informatie over de stand van zaken en een toelichting op de ‘open call‘, de oproep om een verkennend plan in te dienen voor de museale voorziening Slavernijverleden. Er zal te zijner tijd een ‘matchingsborrel‘ worden georganiseerd zodat mensen die nog op zoek zijn naar geschikte partners voor hun plan die daar ter plekke kunnen ontmoeten.

Wanneer het weer rumoerig dreigt te worden roept Koster ten enenmale ‘Laten we dit afspreken mensen: laten we elkaar respecteren, dat is de enige afspraak die ik hier wil maken’.

Een vertegenwoordiger van de werkgroep Merapi merkt op dat het hem verbaast dat het steeds alleen maar over de transatlantische slavernij gaat, alsof er verder geen slavernij bestaat met betrekking tot de Nederlandse koloniën, ‘het gaat dus over een klein deel van de slavernij in de Nederlandse geschiedenis’, zegt hij. ‘We hebben het hier over voetbal, en niet over korfbal’ onderbreekt Koster hem. Volgens hem was het vanaf het begin duidelijk dat de transatlantische slavernij de insteek van deze bijeenkomst is. En ja, natuurlijk is dat niet de enige vorm van slavernij die te relateren is aan het Nederlandse koloniale verleden , maar andere groepen dienen zich op een ander moment te mobiliseren, ‘ik bewaak de grenzen van het gesprek’.

Guilly Koster

Verder gaat het over de samenstelling van de adviescommissie (‘er zit niemand in de commissie die in Afrika geboren is’, zegt een toehoorder, waarop Groot Wassink zegt dat hij dat geen voorwaarde vindt), over de inbreng van andere provincies van Nederland met betrekking tot de museale voorziening Slavernijverleden, over de inbreng van het NiNsee (Het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis), over de relatieve laaggeletterdheid van de bewoners van Amsterdam Zuidoost met betrekking tot het indienen van een voorstel. Koster besluit de middag met te zeggen dat hij vindt dat het wat hem betreft een geslaagde bijeenkomst was, hij wil nog een keer benadrukken dat ‘het museum niet voor de nazaten is maar voor de nono’s die van niets weten’. Mijn buurvrouw zegt dat het goed is dat de bijeenkomst kennelijk zoveel losmaakt, dat het een positief teken is dat de gemoederen zo in beweging zijn. Applaus uit de zaal. En dan voor iedereen een borrel.

de Heer

de Heer

21 juli 2018
Op het Bijlmerplein zijn veel bankjes te vinden die met het mooie weer steeds goed benut worden. Mensen voeren er levendige discussies of zitten gewoon voor zich uit te kijken, het winkelende publiek observerend. Op een van de grote cirkelvormige banken zitten vier mannen van Surinaamse komaf met elkaar te praten. Ik ga naast de laatste van de rij zitten, de man heeft een snor en draagt een pet boven zijn grijze haar. ‘Mag ik u wat vragen?’ begin ik het gesprek. Gezien zijn leeftijd lijkt hij me een geschikt persoon om het over het verleden van Suriname en/of de Wereldtentoonstelling van 1883 te hebben.
‘Nee, ik zit niet zo lekker in mijn vel vandaag en mijn vriend is net overleden, dus ik weet zeker dat jouw vraag voor mij niet de moeite waard is’ antwoordt hij. Ik vraag hem hoe hij zo zeker weet dat mijn vraag nutteloos is. ‘Dat weet ik, tenzij je me vraagt of ik geld nodig heb’, zegt hij. Zijn buurman luistert mee en moet lachen om het antwoord. ‘Is geld het enige dat telt?’ wil ik weten. ‘Tegenwoordig wel’, zegt de man, ‘vroeger kon je ruilen, ik een manja, jij een banaan en dan ruilen we die. Dat kan nu niet meer’.
Ik maak aanstalten om te vertrekken omdat ik merk dat hij echt geen zin heeft in een gesprek. Wanneer ik mijn schriftje pak zie ik dat er vogelpoep op zit. Ik laat het de man zien, waarop hij zegt ‘Zie je wel dat je niet gezegend bent, zelfs de vogels zien je niet zitten’. En weer moet zijn buurman hard lachen.

Een paar uur later zit ik op een andere bank wat notities te maken naar aanleiding van een gesprek dat ik met een winkelier voerde. Terwijl ik aan het schrijven ben vang ik flarden van het gesprek op dat naast mij gevoerd wordt. Ik kijk opzij en zie een zwarte vrouw naast een witte man zitten, de man heeft wat folders in zijn hand. ‘Do you feel happy now?’ hoor ik de man aan de vrouw vragen. ‘Shall I pray for you?’ Wanneer ik weer opzij kijk zie ik dat hij haar hand in de zijne heeft, terwijl hij op bezwerende toon zijn spreuk opzegt: ‘Receive now in the name of Jesus . . . your body will be restored . . . receive now in the name of Jesus . . . you will regain your strength . . . receive now in the name of Jesus . . . your body will be restored, no more bondage in this body in the name of Jesus.’ Als ik niets meer hoor kijk ik opzij. De man is alweer verdwenen, op zoek naar een volgend luisterend oor. De vrouw staart voor zich uit. Ik heb de neiging haar aan te spreken, maar doe het niet.

 

Radio Mart

Radio Mart

19 juli 2018
Afgelopen vrijdagmiddag was ik even te gast in een uitzending van radio Mart. Ik kreeg de tijd iets te vertellen over de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 en mijn zoektocht naar de nazaten van de 28 Surinamers die op het Museumplein tentoongesteld werden.

In het programma noemde ik mijn telefoonnummer en website, opdat geïnteresseerden contact met mij op zouden kunnen nemen. Meteen na de uitzending ging m’n telefoon, het was Roy (Kaikusi) Groenberg, de voorzitter van de Stichting Eer en Herstel. Hij loofde mijn initiatief maar belde eigenlijk om te zeggen dat ik mij in het radioprogramma volkomen verkeerd had uitgedrukt. Ik had gesproken over verschillende rassen, over indianen, marrons en creolen. Geagiteerd las hij mij de les, zei dat er maar 1 ras is, namelijk het menselijke ras en dat ‘marron’ en ‘creool’ scheldwoorden zijn, de juiste benaming is Afro-Surinamer. ‘Je zegt toch ook niet rotjoden, dat is hetzelfde als wanneer je het over marrons hebt’. Ik dankte hem voor zijn suggesties, zei dat ik voortaan zijn woordkeuze zou hanteren. Terwijl ik de woorden ‘ras’, ‘indianen’, ‘marrons’ en ‘creolen’ op de radio gebruikte realiseerde ik me al dat ik me op glad ijs begaf, maar dat er zo snel een reactie zou komen verbaasde me toch ook weer. Volgens de voorzitter zou het pas écht interessant zijn de nabestaanden van de mensen die de huizen in de Gouden Bocht lieten bouwen op te sporen, dáár zouden we wat aan hebben. Hij bleef maar fulmineren, maakte vergelijkingen tussen de jodenvervolging en de slavernij, ‘Meneer, wij hebben 300 jaar dwangarbeid in concentratiekamp Suriname overleefd!’ Over de  ‘museale voorziening  Slavernijverleden‘ in wording had hij geen goed woord over, het zouden toch alleen maar witte mensen zijn die uiteindelijk zouden profiteren van zo’n museum. De schoonmaker en de beveiliger zouden waarschijnlijk de enige zwarte werknemers zijn in het museum. Hij vond dat de Nederlandse regering naar Paramaribo zou moeten vliegen om daar in de Nationale Assemblée excuses aan te bieden voor het slavernijverleden, waarbij ook meteen de vraag gesteld zou moeten worden wat Nederland voor Suriname zou kunnen betekenen om het trauma te kunnen verhelpen. Ik vroeg hem wat zijn antwoord zou zijn op deze vraag, hoe zou Nederland volgens hem iets kunnen betekenen voor Suriname. Hij antwoordde dat hij daar geen zinnig woord over kon zeggen omdat hij een Nederlander is, het is immers aan de Surinamers zelf een antwoord op die vraag te formuleren. ‘Er bestond vroeger een stedenband Amsterdam-Paramaribo, meneer, en die band heeft Amsterdam zomaar opgeheven omdat Bouterse het nu voor het zeggen heeft in Suriname. Het gaat om twee bevriende volkeren, dan kan je zo’n stedenband toch niet zomaar opheffen?’ Aan het eind van het gesprek bond hij wat in. De tenor veranderde in een bas die opperde dat we best eens samen een kopje koffie op het Leidseplein zouden kunnen drinken. Dat lijkt me een goed idee.

De discussie over welke woorden je nu wel en niet mag gebruiken is uiterst actueel. Onlangs stelde het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMvW) een taalgids samen: Words Matter, een gids met wenselijk idioomDe gids ‘probeert te laten zien waarom bepaalde woorden gevoelig kunnen liggen, en voor wie’ zegt Stijn Schoonderwoerd, directeur NMvW, in de Volkskrant van 28 juni 2018.
Over heel veel woorden bestaan geen eenduidige afspraken, iedereen moet voor zichzelf een afweging maken. Zo sprak ik bijvoorbeeld een inheemse vrouw die het zelf steeds over indianen had. Toen ik haar vroeg of je dat woord tegenwoordig nog wel kan gebruiken, zei ze dat ze het woord al haar leven gebruikte en dat ze dat echt niet ging veranderen. Een Afro-Surinaamse man had het steeds over zichzelf als een creool. Ook hem stelde ik de vraag of het woord creool nog door de beugel kon. Hij had er geen enkele moeite mee. Zijn buurman echter reageerde furieus, creool was uit den boze, de juiste benaming was Afro-Surinamer.

‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost

‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost

Jacqueline Ricket voor het Entrepotdok

18 juli 2018
Sinds ruim een week verblijf ik in ‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost. De Nachtegaal is een artist in residency, gefaciliteerd door stichting Neverneverland en het CBK Zuidoost. Een maand lang mag ik mij wentelen in een andere omgeving. Ik heb mezelf ten doel gesteld de komende weken te onderzoeken of ik nazaten van Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 in Amsterdam kan vinden. Ook wil ik graag in meer algemene zin in gesprek gaan met (Nederlandse) Surinamers over de verhouding tussen Nederland en Suriname, over nieuwsgierigheid naar elkaar en over bestaande vooroordelen.

In 1883 vond van 1 mei tot 1 oktober in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling plaats. Het accent bij deze wereldtentoonstel-ling lag, zoals uit de titel valt op te maken, op de handel en de koloniën. Het publiek (meer dan een miljoen bezoekers in 5 maanden) kon niet alleen kennis maken met allerhande voorwerpen uit de koloniale gebieden, maar ook kon het zich vergapen aan 38 Indische ‘inlanders’ en aan 28 ‘inboorlingen’ uit Suriname. Voor de Indonesiërs was een kampong ingericht, de Surinamers werden te kijk gezet in een zogenaamde ‘rotonde’, een soort circuspiste.

Een journalist van dagblad De Tijd schreef bij een bezoek aan de ‘rotonde’ het volgende: “Hier zijn (…) de beroemde, echte Arowakken en boschnegers rechtstreeks uit de binnenlanden van Suriname geïmporteerd, met een ethnografisch doel! Of de ethnographie bij die etalage van menschenvlees veel voordeel zal hebben, valt ernstig te betwijfelen, maar als kermisaardigheid is het de moeite waard er een kwartje aan te verkijken.” Hoewel de extra entreeprijs van een kwartje bovenop de entreeprijs van 50 cent voor de wereldtentoonstelling kwam, bleek de belangstelling overweldigend.
De 28 Surinamers die te ‘bezichtigen’ waren in de tent op het Museumplein wa-ren zorgvuldig bijeengezocht, ongeveer de helft van de groep bestond uit in-heemsen, de andere helft uit Afro-Surinamers. Bijzonder is dat we weten hoe de Surinamers heetten en waar zij vandaan kwamen. Een familielid van Napoleon, Roland Bonaparte, liet hen alle 28 fotograferen in de fotostudio van de gebroeders Hisgen in de P.C. Hooftstraat, hetgeen uiteindelijk weer resulteerde in het lijvige boek ‘Les habitants de Suriname à Amsterdam’.

De namen van de 28 Surinamers die deel uitmaakten van de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling van 1883 in Amsterdam:

Jean Baptiste Ka-Ja-Roe
Sara Aliha-Kama
Awarahena
Pierre Miharoe
Anna Kolleté
Johan Ali-Wa-Ja
Yverman Majoera-Kama
Margaretha Maja-Roekama
Hendrik Jawarina
Johan Koemayara
Albertina Marioetari
Elisabeth Moendi
Henriette Moendi
Johan Hi-A-Lé
Jozef (?) Colhee Macintosh (?) – overleden in Amsterdam
Kwamina Baja
Kwamina A-Pé-Sé
Kojo-A-Slen-Gri
Johannes Kojo
Jacqueline Ricket
Lina (dochter van Jacqueline Ricket)
Koosje Antoinette
Elisabeth Oldenberg
Amalia Fri-Mason
Gerardina
Wilhelmina van Eede
Syntax
Richard Mazer

O  P  R  O  E  P
Ik ben op zoek naar nabestaanden van en verhalen over deze groep Surinamers. Het is een moeilijke onderneming, niet alleen omdat de groep 135 jaar geleden in Amsterdam was, maar vooral ook omdat vele namen inmiddels veranderd zijn, ‘Fri-Mason’ transformeerde bijvoorbeeld tot ‘Frijmersum’.
Kent u wellicht (via via) nazaten van de groep van 28 Surinamers die in 1883 in Amsterdam waren?
Heeft u oude foto’s die een indruk geven van het Suriname van weleer?
Kent u (via via) verhalen over deze groep van 28?
Of heeft u andere verhalen uit het verleden die u met mij wilt delen?
Ik waardeer het zeer wanneer u met mij hierover contact zou willen opnemen.

Wilt u mijn speurtocht volgen? Kijk op mijn blog.

Since more than a week I stay in ‘De Nachtegaal’ in Amsterdam Zuidoost. De Nachtegaal is an artist in residency, facilitated by the Neverneverland foundation and the CBK Zuidoost. For a month I can wander around in a different environment. I have set myself the goal of researching in the coming weeks whether I can find descendants of International Colonial and Export Trade Exhibition of 1883 in Amsterdam. I would also like to talk in more general terms with (Dutch) Surinamese about the relationship between the Netherlands and Suriname, about curiosity about each other and existing prejudices.

Do you want to follow my quest? Look at my blog.