vervolg Mijn favoriete object 2 – JA/NEE

vervolg Mijn favoriete object 2 – JA/NEE

28 augustus 2018
Vorige maand benaderde ik zo’n 70 winkeliers met de vraag of ze voor mij het favoriete object in hun winkel wilden omschrijven en er vervolgens een tekening van konden maken. Ongeveer 30 winkeliers wilden wel meewerken, de andere winkeliers hadden ofwel geen tijd, zeiden niet te kunnen tekenen of hadden er gewoon geen zin in. Hieronder volgt een verslag van de winkeliers die aanvankelijk wel mee wilden doen, maar zich later toch bedachten.
Scroll verder naar beneden om meer winkels te zien.

Kleding
Na ons gesprek over het favoriete object geef ik de kleermaker mijn visitekaartje. ‘Ik krijg kippenvel’, zegt hij als hij de foto op het kaartje ziet, ‘Is dit Congo?’ Dan vertelt hij over een documentaire over Congo die hij over de Belgische koning Leopold II zag, over de wandaden die hij beging. ‘Ik ben gehuild’, zegt hij.


visitekaartje – Kwamina A-Pé-Sé bij het Binnen-gasthuis (O.Z. Achterburgwal)

Ik vertel de kleermaker dat de op het kaartje afgebeelde jongen Kwamina A-Pé-Sé is en dat hij in 1883 in Amsterdam onderdeel van de wereldtentoonstelling was. Omdat de handen van Kwamina op mijn visitiekaartje niet zichtbaar zijn, moest de kleermaker meteen aan de afgehakte Congolese jongenshanden denken ten tijde van het schrikbewind van Leopold II. De website IsGeschiedenis zegt daar het volgende over: Koning Leopold II van België kreeg Congo bij de Koloniale Conferentie van Berlijn in 1884 . . . Het duurde in eerste instantie een tijd voordat Leopold doorhad hoe hij het meeste geld aan zijn Afrikaanse gebieden kon verdienen. De rubber boom van de laatste decennia van de 19e eeuw zorgde er echter voor dat de prijzen van rubber enorm omhoog gingen. Congo bleek een goed klimaat te hebben voor de rubberranken, waarna Leopold de gehele bevolking mobiliseerde om rubber te oogsten. Elk dorp kreeg een rubberquotum opgelegd, dat koste wat kost gehaald moest worden. Het vervullen van het quotum werd door het Force Publique, het koloniale leger, gecontroleerd en het niet aanleveren van genoeg rubber kon met de dood bestraft worden. Het geoogste rubber kreeg later de naam bloedrubber, omdat veel mensen omkwamen bij het vervullen van de quota. Als de soldaten iemand executeerden, omdat hij niet aan het rubberquotum kon voldoen, moesten zij een afgehakte hand aanleveren bij hun commandant. Dit was om te bewijzen dat zij geen dure kogels hadden verspild. De afgehakte handen werden in de jaren ’90 van de 19e en het eerste decennium van de 20ste eeuw een soort valuta om het rubberquotum af te kopen. Dorpen vielen andere dorpen aan omdat zij nooit aan het quotum konden voldoen en afgehakte handen nodig hadden. Hoewel de handen in eerste instantie het bewijs waren van de dood van een rubberoogster werden later ook handen afgehakt van levende mensen.
De kleermaker vertelt dat hij voor zijn werk vaak in België kwam, maar dat het land voor hem niet meer hetzelfde is na het zien van een documentaire over het koloniale verleden van België .

Mijn visitekaartje maakt nog meer verhalen los. De kleermaker vertelt dat hij veel gelezen heeft over Francisco Pizarro, de Spaanse conquistador die met de gevangenneming van Incakeizer Atahualpa de ondergang van het Incarijk inluidde. En ook de indianen uit Noord Amerika passeren de revue. Vroeger dacht hij altijd dat indianen er louter op uit waren om cowboys te omdermijnen, dat deden talloze westerns hem tenminste geloven. Maar toen hij zich in de materie ging vediepen bleek het precies andersom te zijn. Altijd en overal is het hetzelfde liedje. ‘Hoe kan het toch dat hoogopgeleide mensen zulke wrede beslissingen nemen?’, vraagt hij zich hardop af.
Moeiteloos schakelt hij over op Ivo Andric, Joegoslavisch schrijver en winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur van 1961. In zijn boek De brug over de Drina beschrijft hij het leven in de Balkan tijdens de Ottomaanse periode. Het boek maakte grote indruk op hem, hij las het drie keer achter elkaar.

Nog twee keer bezoek ik het naaiatelier, twee keer tref ik een andere kleermaker. De tweede keer adviseert de werkzame man me de eerste kleermaker te bellen. Wanneer ik hem aan de lijn krijg zegt hij dat hij helaas geen tijd had en dat hij binnenkort op vakantie gaat, hij biedt zijn verontschuldigingen aan.
Een paar dagen loop ik hem tegen het lijf in de Shopperhal, hij is op weg naar de supermarkt. Stralend loopt hij met uitgestoken hand op me af, hij schudt me de hand en zegt ‘Helaas, ik kan niet voorbereiden, neem me niet kwalijk’.

Beauty
Bij deze winkel ben ik denk ik wel acht keer langsgeweest.
De eerste keer overhandig ik de eigenaar de enveloppe, hij zegt ermee aan de slag te gaan. Als ik de enveloppe de week erop kom halen, vertelt een van de medewerkers me dat de eigenaar naar de moskee is, ‘hij is zo terug’.
Het ‘zo’ duurt veel langer dan gedacht, ik besluit een andere dag terug te komen. De paar keer daarna vang ik telkens bot, de eigenaar is er niet of hij vertelt me dat de klus nog niet geklaard is.
De vijfde keer vertelt de eigenaar dat zijn collega de ingevulde papieren in de enveloppe bij zich heeft, als ik om 17.00 uur terugkom zal hij er zeker zijn. Om 17.10 uur sta ik weer in de winkel, de collega is er echter niet. ‘Hij kan elk moment binnen komen lopen’, krijg ik te horen. Ik besluit even te wachten en keer na 20 minuten weer terug. De eigenaar vertelt dat zijn collega er nog steeds niet is, ‘Hij belt me net, hij staat op de ring, file!!’
‘Ben je er morgen?’ vraagt hij dan. Ik zeg dat ik dat nog niet weet, maar dat ik maandag zeker even langs kom.
‘Goed, dan heb ik hem zeker hier liggen’, zegt hij, ‘sorry’.
Die maandag vertellen winkelmedewerkers me ’s ochtends dat de eigenaar pas na vijven aanwezig is. Wanneer ik na vijven kom is hij er inderdaad, maar hij verontschuldigt zich meteen als hij me ziet: ‘Hij is er nog niet, hij zou ‘m meenemen, morgen is ie er zeker, dat is beloofd!’
De dag daarna bezoek ik de winkel weer. De eigenaar zit achter de toonbank, verdiept in zijn laptop. Ik zwaai naar hem als hij me ziet en roep: ‘Daar heb je de bedelaar weer!’
Af en toe voel ik me zo, steeds maar weer opnieuw smekend om een enveloppe met inhoud.
De eigenaar probeert zittend achter zijn laptop iets te pakken, even later houdt hij de enveloppe omhoog.
‘Je hebt ‘m!’ roep ik blij.
‘Ja, maar ik heb een probleem’, zegt hij, ‘hij wist niet wat hij moest doen’.
‘Wat bedoel je?’ vraag ik.
‘Het is nog niet ingevuld, hij wist niet wat hij moest kiezen’.
‘Wie is hij?’
‘Mijn collega’.
Al die weken ging ik ervan uit dat de eigenaar zelf een tekening had gemaakt en dat hij die aan iemand anders had meegegeven, nu blijkt dus dat een collega ermee in de weer was.
Alsof hij mijn gedachten raadt zegt de eigenaar: ‘Ik heb het zelf heel druk en heb geen tijd, heel veel papierwerk en zo. Misschien dat hij volgende week iets heeft’.
Ik zeg dat ik niet denk dat het er nog van gaat komen, vraag of ik de lege enveloppe maar weer zal meenemen.
‘Ja, dat is misschien wel goed’, zegt de eigenaar. ‘Volgende keer beter, excuus man!’

Drank
‘De manager is er niet, ik zal hem vanavond bellen’ zegt de verkoper als ik hem heb verteld waarvoor ik kom.
Hij biedt me een drankje aan, ik kies gemberbier.
Bij een tweede poging is de eigenaar er weer niet.
‘Heeft hij je niet gebeld?’ vraagt dezelfde verkoper. Ik antwoord ontkennend.
Hij zegt toe de eigenaar nog een keer aan zijn jasje te trekken en biedt me weer een drankje aan, nu kies ik zuurzak.
Vrijdagochtend loop ik langs en kijk naar binnen, ik zie geen eigenaar. Ik besluit door te lopen om het de verkoper niet al te ongemakkelijk te maken. Wanneer ik om 17.30 weer langs de winkel loop zie ik maar liefst vier mannen achter de toonbank staan. Eentje zou dan toch de eigenaar moeten zijn, denk ik. En inderdaad, dat blijkt te kloppen. De man luistert aandachtig naar mijn verhaal, hij vraagt me waarom ik al die winkeliers langsloop, wat het doel ervan is. Na enige uitleg lijkt hij gerustgesteld en denkt na over zijn lievelingsvoorwerp. ‘Het zal wel een fles zijn’, zegt hij.
‘Ja, daar zijn er hier heel veel van, maar wélke fles dan?’ vraag ik hem.
Die keuze zal niet zo moeilijk zijn, lastiger is het om iets te moeten tekenen. ‘Het klinkt kinderachtig, maar ik kan echt niet tekenen’, zegt hij.
Ik vraag of er niet een werknemer is die dat klusje kan klaren, hij denkt dat ‘een van de dames die ’s ochtends in de winkel staan’ dat wel kan doen, ‘ze schrijven ook altijd de letters op de borden’.
We spreken af dat ik woensdag weer langskom.
Dinsdag ben ik toevallig in de buurt en wip ik even aan, de eigenaar is er echter niet. De dag erop staat de verkoper buiten met een klant te praten als ik weer langsloop, hij schudt zijn hoofd en zegt: ‘De eigenaar is op vakantie. Drie weken, naar Turkije. Ik heb het er wel met hem over gehad. Je kan daarna weer langskomen als je in de buurt bent’.

Slagerij
Ook in deze winkel ben ik heel vaak geweest, de eigenaar was er steeds niet.
De zevende keer roept een van de werknemers die ik een aantal weken daarvoor de enveloppe gaf ‘Hé grote vriend!’
‘Niet?’ vraag ik, als ik naar zijn gezichtsuitdrukking kijk, ‘Is het niet gelukt?’
‘Nee’, zegt hij, terwijl hij zijn armen ter verontschuldiging opheft, ‘het gaat niet gebeuren, hij (de eigenaar) is de laatste tijd al lang niet meer geweest’.
Hij geeft me de enveloppe terug.

Kleding 
Na dat ik heb uitgelegd waarvoor ik kom, raak ik aan de praat met de man die in de winkel werkt. Ik stel hem enkele vragen over het verstellen en stomen van kleren. ‘Een bruidsjurk met zo’n sleep met steentjes erop moet je handmatig wassen, die kan niet naar de stomerij’, zegt hij, ‘maar wij besteden de stomerij altijd uit, er zijn maar 2 of 3 bedrijven in Amsterdam die dat (grootschalig) doen, die komen alles ophalen. ‘Je wordt in andere winkels vaak genept’, vervolgt hij, ‘dan zeggen ze ‘snelservice‘ en breng je ze een colbertje. Ze wassen alleen het boordje want dat is altijd vies, ze spuiten er een luchtje op en ze vragen € 100,-‘ De eigenaresse is er niet. Hij vindt de winkel een beetje rommelig, maar ach, dat hoort er ook wel een beetje bij. Of je zou iemand in dienst moeten nemen die alles netjes inneemt en ophangt.
De eigenaresse is ziek. ‘Ze zegt vast dat de naaimachine haar lievelingsvoorwerp is. Maar wat moet ze eigenlijk doen?’
‘Ze moet een toelichting geven voor haar keuze en er een tekening van de naaimachine bij maken’.
‘Een tekening maken? Dat gaat haar niet lukken!’
‘Misschien kunt u het dan voor haar doen?’
‘Ik kan ook niet tekenen’.
‘Vast wel, heel veel mensen zeggen dat ze niet kunnen tekenen en uiteindelijk maken ze dan toch een goede tekening. Wilt u het niet proberen?’
‘Ok, ik ga het doen’.
Wanneer ik de volgende keer binnkom zegt de man ‘O, o, o’, als hij me ziet.
‘Is het niet gelukt?’ vraag ik.
‘Nee, niet aan toegekomen, mórgen!’
‘Goed, ik kom morgen weer, zeg ik
‘Dezelfde tijd?’
‘Dat is goed, dezelfde tijd’.
‘Ok, morgen, dan ga ik het zelf even doen’.
De volgende dag ben ik er weer weer.
Zijn reactie is exact hetzelfde als de dag ervoor: ‘O, o, o’, zegt hij als hij me ziet, ‘het is weer niet gelukt een tekening te maken’.
‘Zal ik dan donderdag langskomen?’ vraag ik.
‘Ok, donderdag is goed, ik schrijf het even op’, zegt hij terwijl hij de enveloppe uit een stapel papier trekt en op de strijkplank legt.
Wanneer ik donderdag de winkel binnenloop grijpt hij naar zijn hoofd als hij mij ziet.
‘Is het weer niet gelukt?’ vraag ik.
‘Nee, niet gelukt’, zegt hij. ‘Weet u wat het ook is, ik sta alleen, zij (de eigenaresse) is niet zo lekker deze week. Wanneer komt u weer? Ik ga probveren het in het weekend te doen’.
Voor de zekerheid geeft hij mij zijn telefoonnummer, hij zegt dat ik beter even van te voren kan bellen, anders kom ik steeds voor niets. Ik vertel hem dat ik een kleine twee weken met vakantie ga, dat hij dus alle tijd heeft een tekening en een beschrijving te maken.
Na mijn vakantie bel ik hem. Ik vraag of het hem gelukt is een tekening te maken.
‘Nee, niet gelukt’, zegt hij.
Denkt u dat het nog gaat lukken, of is het eigenlijk niet haalbaar?’ vraag ik hem.
‘Nee, ik denk dat we het zo moeten laten’, is zijn antwoord.

Handel
Een Ghanese winkel, een sterke lucht van gedroogde zwarte vissen. Veel balen en zakken. Wanneer ik heb uitgelegd waarvoor ik kom zegt de eigenaresse van de zaak dat ze het wel wil proberen, ze legt de enveloppe op een grote stapel papier naast zich. We spreken af dat ik over een paar dagen terug kom. Als ik voor de tweede keer de winkel binnenloop moet ze me teleurstellen, ze heeft nog geen tijd gehad iets voor me te doen.
‘Sorry, I’m too busy’, zegt ze als ik voor de derde keer in de winkel sta, ‘I wanted to take the envelope home, but I forgot. You can do it for me’, zegt ze.
Ik zeg dat dat nou juist niet de bedoeling is, dat ik iedere winkelier vraag om zelf het voorwerp te kiezen en te tekenen.
‘What is your favorite object?’ vraag ik.
‘Rice’, antwoordt ze meteen, wijzend op de balen rijst die achter haar staan opgestapeld.
‘Rice? Why?’ vraag ik.
Ze kijkt me aan alsof dit een heel domme vraag is.
‘Because it is so essential?’ probeer ik.
‘Of course’.
En hiermee lijkt de kous af te zijn. Na wat zoeken in de flinke stapel papier naast haar vindt ze ergens in het midden van de stapel de lege enveloppe die ik haar eerder gaf. Ik krijg ‘m weer terug.

Dieren
De vrouw achter de kassa hoort mijn verhaal aan en zegt dat ze het druk heeft, maar ze wil het wel proberen.
Wanneer ik een paar dagen later terugkom en vraag of het gelukt is, zegt ze: ‘Nee, heel erg druk’.
‘Zal ik dan maandag weer komen?’ vraag ik.
‘Ja, komt wel goed’, zegt ze, alsof ze me een hart onder de riem wil steken.
De maandag erop stel ik dezelfde vraag: ‘Is ’t gelukt?’
‘Nee’.
‘Was het te druk?’
‘Ja’.
‘Ik hoor dat van iedereen’, zeg ik
‘Bij ons is het echt zo’.
‘Komt dat door de tijd van het jaar? Vlak voor de vakantie, de boekhouding bijwerken…’
‘Nee’.
‘Is het eigenlijk altijd druk?’
‘Ja, iedere keer DING-DONG, DING-DONG’, de verkoopster doet het geluid van de bel na.
‘Wil je je enveloppe terug? vraagt ze
‘Als je denkt dat het niet gaat lukken, lijkt dat me de beste optie’, zeg ik.
‘Goed. Anders kom je een andere keer terug. Succes ermee’.